Concentratie- en geheugenstoornissen op jongvolwassen en middelbare leeftijd

Klinische praktijk
T.J. Verduyn
A. Blok
A.C.M. Vergouwen
H.C. Weinstein
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:673-6
Abstract

Dames en Heren,

Concentratie- en geheugenproblemen zijn veelgehoorde klachten in de dagelijkse praktijk van diverse artsen. Bij het eerste consult van volwassenen met deze problemen worden als oorzaak van deze klachten vaak psychische stoornissen overwogen, zoals een depressie, angststoornis of psychosociale problemen.1-3 Ze kunnen echter ook bij een neurologische aandoening vóórkomen. In beide gevallen kunnen klachten en symptomen aanvankelijk nauwelijks verschillen. Kennis van het ziektebeloop, bevindingen bij lichamelijk onderzoek en een goede interpretatie van de resultaten van aanvullend onderzoek zijn van belang voor het stellen van de juiste diagnose.

De volgende vier ziektegeschiedenissen uit de neurologische praktijk van een algemeen ziekenhuis illustreren de moeilijkheden van het differentiaaldiagnostische proces van geheugen- of concentratieproblemen.

Patiënt A is een vrouw van 29 jaar met een blanco voorgeschiedenis die wordt verwezen door de psychiater. Zij klaagt over concentratie- en geheugenproblemen die sinds anderhalf jaar bestaan. Door deze problemen is zij al meer dan…

Auteursinformatie

Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Postbus 9243, 1006 AE Amsterdam.

Afd. Neurologie: hr.T.J.Verduyn, assistent-geneeskundige; hr.dr.H.C. Weinstein, neuroloog.

Afd. Psychiatrie: hr.A.C.M.Vergouwen, psychiater.

Contact Afd. Psychologie: mw.A.Blok, klinisch neuropsycholoog (j.verduyn@slaz.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

C.J.M.
Schölzel-Dorenbos

Doetinchem, maart 2005,

In hun klinische les beschrijven Verduyn et al. (2005:673-6) vier ziektegeschiedenissen die de moeilijkheden illustreren bij de differentiaaldiagnose van geheugen- of concentratieproblemen. De auteurs maken hierbij in eerste instantie een onderscheid tussen een psychische dan wel een neurologische oorzaak van de klachten en stellen dat de neurologische anamnese vaak al veel richting kan geven aan het diagnostische proces. Bij de door hen genoemde stoornissen in andere cognitieve domeinen ontbreken de domeinen agnosie, apraxie en uitvoerende functies. Als er op jonge leeftijd dingen misgaan in het dagelijks of beroepsmatig functioneren is een neurodegeneratieve aandoening zoals dementie niet het eerste waaraan men denkt. Toch bedraagt de prevalentie van dementie voor 30-65-jarigen naar schatting 50 per 100.000 en bij 45-65-jarigen is dit al bijna verdubbeld.1 Op deze leeftijd betreft dit met name de subtypen ziekte van Alzheimer en frontotemporale dementie (FTD). De ziekte van Alzheimer komt verhoudingsgewijs minder vaak voor dan op oudere leeftijd en presenteert zich vaker als apraxo-agnosoafatisch syndroom. Ook FTD veroorzaakt andere initiële klachten dan men gewoonlijk bij dementie verwacht, met name gedragsverandering (C.Jonker, schriftelijke mededeling, 2005). Het kan niet genoeg benadrukt worden dat een betrouwbare heteroanamnese bij het zo vroeg mogelijk stellen van de diagnose van essentieel belang is. Als een relatief jonge patiënt zich meldt met persisterende concentratie- of geheugenstoornissen is een nauwkeurige evaluatie inderdaad al bij de eerste presentatie geïndiceerd. Een snelle en volledige beoordeling is waarschijnlijk kosteneffectiever dan een voortdurende diagnostische onzekerheid die extra onderzoeken en nutteloze behandelingen genereert en is bovendien van groot belang voor de kwaliteit van leven van zowel de patiënt (met een neurodegeneratieve aandoening) zelf als zijn of haar partner en andere betrokkenen. Verwijzing naar een multidisciplinaire geheugenpolikliniek is een goede initiële mogelijkheid om te voorkomen dat er te vroeg een keuze tussen een psychische en een organische pathogenese wordt gemaakt.

C.J.M. Schölzel-Dorenbos
Literatuur
  1. Harvey RJ, Skelton-Robinson M, Rossor MN. The prevalence and causes of dementia in people under the age of 65 years. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2003;74:1206-9.

Amsterdam, april 2005,

Met één opmerking van collega Schölzer-Dorenbos zijn wij het oneens. Zij stelt namelijk dat wij in eerste instantie een onderscheid maken tussen een psychische dan wel een neurologische oorzaak van de klachten. Het tegendeel is echter het geval. De beschreven casuïstiek illustreert juist duidelijk dat dit onderscheid niet (te vroeg) gemaakt kan en mag worden. Derhalve stellen wij dat een uitgebreide differentiaaldiagnose opgesteld dient te worden waarbij de valkuil van schifting tussen psychische dan wel neurologische oorzaak wordt vermeden.

T.J. Verduyn
H.C. Weinstein
R.
Rodrigues Pereira

Rotterdam, april 2005,

Met veel belangstelling lazen wij de klinische les van collega Verduyn et al. (2005:673-6). Ook wij hebben de ervaring dat concentratie- en geheugenstoornissen vaak vóórkomen bij (jong)volwassenen en kinderen. Wanneer een aantal organische aandoeningen is uitgesloten en de patiënt voldoet aan de DSM-IV-criteria voor aandachtstekortstoornis met (of zonder) hyperactiviteit (AD(H)D), komt naast het beoordelen van eventuele comorbiditeit, de diagnose ‘AD(H)D’ in beeld. Zoals bekend disfunctioneert 90% van de kinderen met ADHD nog steeds als zij volwassen zijn.1 Patiënt D is een typisch voorbeeld van iemand bij wie AD(H)D in de differentiaaldiagnose zou kunnen staan: vanaf zijn 15e jaar herinnert hij zich de klachten, hij had een opmerkelijk verval in zijn schoolcarrière door de concentratieproblemen (van vwo naar mavo). Uiteindelijk rondde hij met veel moeite een hbo-opleiding af. Er is geen progressie in de klachten, wat pleit tegen een hersenziekte. Hij toonde een gejaagde manier van werken, had beperkingen in het werkgeheugen en een niet-optimale inprenting. In een één-op-éénsituatie of in een rustige omgeving had hij niet veel problemen. Er wordt niets vermeld over onrust of impulsiviteit.

Bij hem wordt uiteindelijk geen diagnose gesteld. Omdat hij door zijn klachten duidelijk wordt belemmerd in zijn dagelijks functioneren, wordt hij verwezen naar een psycholoog die hem moet leren omgaan met ‘de discrepantie tussen zijn cognitieve mogelijkheden en zijn prestatiedrang’. Wij zijn van mening dat in geval van patiënt D bij de differentiaaldiagnose de hersenfunctiestoornis AD(H)D niet mag ontbreken. Bij kinderen en volwassenen met chronische concentratieproblemen die disfunctioneren op school, op het werk of in het sociale leven, moet deze diagnose worden overwogen. Deze vorm van AD(H)D, ook wel aandachtstekortstoornis (‘attention-deficit disorder’) of ADD, wordt nog onvoldoende herkend waardoor zich vaak een onnodige opeenstapeling van problemen voordoet. Vaak wordt de school niet afgemaakt ondanks een enorme motivatie, wat kan leiden tot een negatief zelfbeeld en onderpresteren ten opzichte van het intelligentieniveau. Disfunctioneren kan zich ook uiten in relatieproblemen, verslaving, angst en depressie.2

Aangezien de diagnose ‘AD(H)D’ therapeutische consequenties heeft op elke leeftijd, is het belangrijk zo vroeg mogelijk te denken aan deze stoornis. De heteroanamnese van de ouders en eventuele partner is voor de diagnostiek van groot belang. Er is zonder behandeling geen echte verbetering van het functioneren te verwachten. De behandeling bestaat uit psycho-educatie en medicatie (stimulantia of atomoxetine), aangevuld met coaching of een vorm van psychotherapie. Hiermee beginnen de patiënten vaak in hun eigen woorden ‘een nieuw leven’. Meer informatie is te vinden op: www.adhdbijvolwassenen.nl.

R. Rodrigues Pereira
J.J.S. Kooij
Literatuur
  1. Biederman J, Mick E, Faraone SV. Age-dependent decline of symptoms of attention deficit hyperactivity disorder: impact of remission definition and symptom type. Am J Psychiatry 2000;157:816-8.

  2. Kooij JJS. ADHD bij volwassenen. Inleiding in diagnostiek en behandeling. 2e dr. Lisse: Swets & Zeitlinger; 2003.