Complementaire geneeswijzen in het ziekenhuis: 'if you can't beat them, join them'?

Perspectief
F.S.A.M. van Dam
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2000;144:1794-5
Abstract

Samenvatting

Enkele grote kankerziekenhuizen in de Verenigde Staten hebben een afdeling voor complementaire therapieën opgericht als service aan de patiënten. Het is in Nederland aangetoond dat vooral verpleegkundigen en consumenten de beschikbaarheid van alternatieve geneeswijzen in de gezondheidszorg van groot belang vinden. Toch lijkt dit een ongewenste ontwikkeling omdat het nut van deze therapieën niet is aangetoond en omdat de mogelijkheid bestaat dat toepassing ervan gaat interfereren met het reguliere geneeskundige patiëntenbeleid.

Auteursinformatie

Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, afd. Psychosociaal Onderzoek en Epidemiologie, Plesmanlaan 121, 1066 CX Amsterdam.

Prof.dr.F.S.A.M.van Dam, psycholoog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

I.A.
Huisveld

Utrecht, september 2000,

Van Dam constateert dat in de literatuur de termen ‘alternatief’ en ‘complementair’ vaak door elkaar worden gebruikt (2000:1794-5), maar in zijn artikel gebeurt dit ook.

Het is treurig dat uit zijn artikel zo duidelijk naar voren komt dat er binnen het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis blijkbaar geen plaats is voor aanvullende therapieën. Een belangrijke reden hiervoor lijkt het ontbreken van een goede overlegstructuur, zoals Van Dam in het laatste deel van zijn artikel suggereert. Ook veel reguliere (kanker)behandelingen zijn niet (optimaal) werkzaam en zeker niet altijd veilig en het is dan ook heel begrijpelijk dat verpleegkundigen en patiënten geïnteresseerd zijn in aanvullende mogelijkheden. Vooral daar waar de reguliere geneeskundige (of moet ik zeggen geneeskunstige) behandelmethoden baat kunnen hebben bij psychologische of andersoortige ondersteuning.

Het is te hopen dat in de toekomst het lichamelijk en geestelijk welbevinden van patiënten adequaat gemeten en statistisch getoetst kan worden.

I.A. Huisveld
J.A.J.
de Vette

Wijchen, september 2000,

Van Dam geeft zijn persoonlijke mening over complementaire geneeswijzen in het ziekenhuis (2000:1794-5). Er is veel voor te zeggen dat een gerenommeerd tijdschrift als het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde plaats inruimt voor de persoonlijke mening van medici waar het gaat om belangrijke onderwerpen in de geneeskunde. Het is dan wel goed om aan te geven wat de doelstelling van het artikel is. Deze is in het artikel van Van Dam nog niet duidelijk.

Van Dam schrijft dat alternatieve geneeswijzen in de gezondheidszorg een ongewenste ontwikkeling lijken. Dit roept twee vragen op: wat is alternatief en ongewenst voor wie? Ik wil graag ingaan op deze tweede vraag: ongewenst voor wie?

Ongewenst voor de gezondheidszorg? Dit lijkt op zich een onvoldoende verklaring; gezondheidszorg is geen doel op zich, maar een middel om te komen tot het ‘verbeteren’ van de gezondheid van mensen.

Ongewenst voor de patiënt? Toenemend kiezen mondige patiënten voor alternatieve vormen van hulp. De patiënt zelf schijnt het dus niet ongewenst te vinden.

Ongewenst voor de verpleegkunde? In de ogen van verpleegkundigen lijkt, gesteund door de onderbouwing van Van Dam, toepassing van alternatieve vormen van hulpverlening geen ongewenste ontwikkeling.

Ongewenst voor de medici? Het lijkt erop dat Van Dam doelt op een ongewenste ontwikkeling voor de dokter, omdat de mogelijkheid bestaat dat toepassing van alternatieve geneeswijzen gaat interfereren met het reguliere geneeskundige patiëntenbeleid.

Zoeken naar optimale behandeling van de patiënt is een samenspel waarbij de dokter zowel als de patiënt een belangrijke inbreng heeft. De tijd dat de dokter alleen weet wat goed is voor de patiënt is wat mij betreft al lang voorbij. Wanneer het de dokter en de patiënt tezamen lukt om de zelfgenezende vermogens van patiënten te vergroten, zal de kans op het slagen van een reguliere behandeling sterk toenemen. Dit vermogen wordt versterkt wanneer de dokter kan aansluiten bij de belevingswereld van de patiënt; dit vraagt een individuele op maat gesneden benadering naast ‘evidence-based’ geneeskunde. Noodzakelijke reguliere behandeling gaat dan samen met persoonlijke behandeling en dit leidt tot optimaliseren van de patiëntenzorg.

In de discussie over al dan niet complementaire geneeskunde verdienen de werkers in de alternatieve gezondheidszorg respect. Zij dienen hetzelfde doel als de dokter, namelijk het verbeteren van de gezondheid van de patiënt. Het gemak waarmee Van Dam via alternatieve geneeswijzen bij kwakzalverij en piskijkers terechtkomt, toont in mijn opzicht onvoldoende respect voor werkers vanuit een complementaire visie.

Het is aan ons als dokters om te komen tot een integrale benadering in de zorg en zo tot het optimale resultaat voor de patiënt; een boeiende uitdaging lijkt mij.

J.A.J. de Vette

Beverwijk, september 2000,

Met de strekking van het artikel van collega Van Dam kan ik mij geheel verenigen (2000:1794-5). Het verbaast mij echter een formele onjuistheid te moeten constateren; die wil ik hierbij rechtzetten.

In het Brandwondencentrum van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk wordt geen therapeutische aanraking (‘therapeutic touch’) toegepast. Dat zou ook onlogisch zijn aangezien juist vanuit onze kliniek is gewezen op de problemen die kunnen ontstaan door de introductie van dit soort ongeclassicificeerde behandelwijzen.1 2 Tevens wil ik erop wijzen dat een onderzoeksaanvraag inzake de toepasbaarheid van therapeutische aanraking vanuit de verpleging van het Brandwondencentrum te Rotterdam, door het wetenschappelijk college van de drie brandwondencentra is afgewezen gezien het ontbreken van enige wetenschappelijke onderbouwing wat betreft de achtergrond en de uitvoering. Het lijkt mij onverstandig het personeelsblad van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam te gebruiken als bron voor referenties.

R.W. Kreis
Literatuur
  1. Kreis RW, Valerio PG. Een klein meisje met brandwonden. Een confrontatie met onverwachte gevolgen. Alternatief versus regulier. Med Contact 1997;52:49-50.

  2. Kreis RW. Medisch-moreel probleem versus bestuurlijk conflict. Commentaar betrokken medisch specialist. Med Contact 1997;52:51-2.

T.
Threels-Eenkhoorn

Utrecht, september 2000,

Van Dam geeft in zijn artikel uitdrukking aan zijn vrees dat de groeiende interesse van verpleegkundigen voor complementaire zorgmethoden in het ziekenhuis zal leiden tot een overheersing van alternatieve geneeswijzen over de bewezen werkzaamheid van de reguliere geneeskunde (2000:1794-5). Gelet op de nogal eenzijdige (sceptische) bronnen waarop de auteur zich beroept, kan enige nuancering geen kwaad.

Allereerst spreekt Van Dam over ‘alternatieve geneeswijzen’, waar het feitelijk gaat om aanvullende of complementaire zorgmethoden. Dit is allerminst een detail. Bij de bedoelde methoden staat niet genezen voorop - dat laten wij graag aan de geneeskunde over - maar het verlichten van lijden: zorg dus. Het lijkt erop dat de auteur het verschil in competentie tussen artsen en verpleegkundigen door elkaar haalt. Het is niet de bedoeling van verpleegkundigen om de taak van genezen van de arts over te nemen. Nee, ieder zijn verantwoordelijkheid: de arts in het genezen en de verpleegkundige in het bijstaan van de patiënt daarin. Behoeft dit een technische handeling, dan zal de verpleegkundige die uitvoeren. Gaat het om ondersteuning bij het verwerken van de ziekte, dan belandt het op het bordje van diezelfde verpleegkundige. Want wanneer de arts na zijn dagelijkse visite weer bij de patiënt is weggelopen, is het de verpleegkundige die achterblijft met een patiënt die veel verdriet heeft of vragen, of misschien veel pijn waar de juiste pijnstiller nog niet voor gevonden is, of onrust, en ga zo maar door.

Ons uitgebreide reguliere zorgpakket blijkt helaas toch regelmatig te beperkt om te kunnen voldoen aan wat de patiënt vraagt en omdat verpleegkundigen nu eenmaal dit vak gekozen hebben om zorg te kunnen geven, gaan zij op zoek naar aanvullende technieken, zoals artsen dat ook voortdurend doen. Methoden als voetmassage, aromatherapie, visualisatie en therapeutische aanraking blijken mensen te kunnen helpen in het omgaan met hun ziek-zijn. Zij genezen er niet door, maar het zijn technieken die mensen helpen zich te ontspannen en zich gesteund te weten, en die op die manier de reguliere therapie ondersteunen.

Van Dam geeft een valse voorstelling van zaken als hij beweert dat een methode als therapeutische aanraking niet geneest. Genezen is namelijk helemaal niet aan de orde. Waar het wel om gaat, is dat bijvoorbeeld uit onderzoek is gebleken dat behandeling met deze methode pijn en angst vermindert bij brandwondenpatiënten,1 of dat is aangetoond dat therapeutische aanraking een significante verbetering oplevert in de activiteiten van het dagelijks leven (ADL) van ouderen met degeneratieve artritis.2 Therapeutische aanraking blijkt dus iets te kunnen betekenen op punten die van belang zijn vanuit het oogpunt van zorg. Het zou van weinig professionaliteit getuigen als verpleegkundigen een dergelijke techniek zouden negeren, bijvoorbeeld omdat deze niet meteen te begrijpen is vanuit traditionele verklaringskaders.

Termen als ‘kwakzalverij’ en ‘piskijker’, zoals gebezigd door Van Dam, dragen weinig bij tot een inhoudelijke discussie over de integratie van complementaire zorgtechnieken in de reguliere zorg. Een discussie is zeker gewenst, maar wel met waardering voor de inhoud van het medisch én het verpleegkundig beroep en vanuit het besef dat het uitgangspunt van artsen en verpleegkundigen, reguliere zorg en geneeskunde én complementaire zorg gelijk is: wij willen allen het beste voor de patiënt.

T. Threels-Eenkhoorn
Literatuur
  1. Turner JG, Clark AJ, Gauthier DK, Williams M. The effect of therapeutic touch on pain and anxiety in burn patients. J Adv Nurs 1998;28:10-20.

  2. Peck SD. The efficacy of therapeutic touch for improving functional ability in elders with degenerative arthritis. Nurs Sci Q 1998;11:123-32.

F.S.A.M.
van Dam

Amsterdam, september 2000,

Naar schatting maakt 30% van de kankerpatiënten op enig moment tijdens de ziekte gebruik van alternatieve behandelwijzen.1 Als zoveel patiënten zich hiertoe aangetrokken voelen, doen wij er dan niet verstandig aan om hun binnen de reguliere zorg datgene te bieden waar kennelijk een grote behoefte aan bestaat? Dat is de redenering van politici in de VS, praktisch ingestelde Amerikaanse ziekenhuizen2 en een aantal zorgverleners in Nederland. Ik heb in mijn artikel op een wat badinerende toon betoogd dat ik dat een ongewenste ontwikkeling vind. In een evidence-based omgeving zou geen plaats moeten zijn voor behandelingen waarvan de aannamen niet stroken met algemeen aanvaarde kennis over ziekte en gezondheid en waarbij geen gegevens voorhanden zijn over effectiviteit en veiligheid. Het maakt daarbij niet uit of deze behandelingen alternatief of complementair genoemd worden, of ze een curatief of een palliatief doel hebben en door wie ze uitgevoerd worden, artsen of verpleegkundigen.

Huisveld en De Vette kan ik in één opzicht geruststellen: in het Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis wordt net als in veel andere ziekenhuizen van alles gedaan om patiënten zoveel mogelijk te helpen bij de verwerking van de problemen rondom ziekte en behandeling, bijvoorbeeld door maatschappelijk werk, pastores, creatieve therapie en gespreksgroepen. Het wordt verder aan het vakmanschap en aan de creativiteit van de zorgverleners overgelaten om datgene te doen waarvan zij denken dat de patiënt er baat bij heeft.

Ik ben het met Kreis eens dat het personeelsblad van het Academisch Medisch Centrum niet de beste referentie is. Overigens vertelde een journalist van De Humanist mij dat zij in het Brandwondencentrum in Beverwijk had geïnformeerd of therapeutische aanraking daar werd toegepast en dat bleek inderdaad het geval. Een hoofdverpleegkundige in het Brandwondencentrum deelde mij desgevraagd telefonisch mee dat er inderdaad verpleegkundigen zijn die opgeleid zijn en worden tot ‘therapeutic toucher’ en waar nodig deze methode ook toepassen, maar dat deze techniek (nog) niet formeel in het verpleegkundig beleid van het Brandwondencentrum is vastgelegd. Hoe dit ook zij, het ging mij erom te illustreren hoe een ongebruikelijke vorm van hulpverlening voet aan de grond krijgt in de Nederlandse gezondheidszorg.

Nadat mijn artikel in het Tijdschrift gepubliceerd was, kreeg ik toevallig het handboek Verpleegkundige interventies onder ogen.3 Daarin staat op bl. 497 onder het kopje: ‘Therapeutisch aanraken’ de definitie: ‘uw interpersoonlijke energie via uw handen laten stromen om de patiënt te helpen of te helen’. Ik kan mij voorstellen dat Kreis daar niet mee geassocieerd wenst te worden.

Threels-Eenkhoorn, medewerker van het parapsychologisch instituut Van Praag in Utrecht, noemt 2 artikelen waaruit zou blijken dat therapeutisch aanraken wel degelijk wat zou doen. Deze artikelen zijn daar echter veel onduidelijker over dan zij ons wil doen geloven. Bovendien vergeet zij het artikel van Rosa et al. in JAMA aan te halen, waarin voor eens en voor altijd afgerekend wordt met de centrale aanname van therapeutisch aanraken, namelijk dat het lichaam omringd zou zijn door een energieveld dat bij ziekte verstoord is en dat door het maken van bepaalde strijkbewegingen boven de patiënt weer in balans gebracht kan worden.4

Dat een onderzoeksvoorstel naar de toepasbaarheid van therapeutisch aanraken is afgewezen, verbaast mij niet. Helaas is een kenmerk van alternatieve of complementaire therapeuten nu juist dat zij weinig belang hechten aan de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.

F.S.A.M. van Dam
Literatuur
  1. Dam FSAM van. Meer gebruik van alternatieve diëten en van andere alternatieve behandelingen door kankerpatiënten: Houtsmuller is in, Moerman is uit. [LITREF JAARGANG="1999" PAGINA="1421-4"]Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:1421-4.[/LITREF]

  2. Stokstad E. Alternative medicine. Stephen Straus's impossible job. Science 2000;288:1568-70.

  3. McCloskey JC, Bulecheck GM. Verpleegkundige interventies. Maarssen: Elsevier; 1999.

  4. Rosa L, Rosa E, Sarner L, Barrett S. A close look at therapeutic touch. JAMA 1998;279:1005-10.