CBO-richtlijn voor diagnostiek en behandeling van acute en chronische aspecifieke lage rugklachten

Klinische praktijk
B.W. Koes
R.J. Sanders
M.K. Tuut
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:310-4
Abstract

Samenvatting

- Onder auspiciën van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO is een multidisciplinaire richtlijn ontwikkeld voor de diagnostiek en de behandeling van aspecifieke lage rugklachten, gebaseerd op recente wetenschappelijke literatuur.

- Opsporen van lichamelijke afwijkingen gebeurt aan de hand van zogenaamde ‘rode vlaggen’. Om inzicht te krijgen in psychosociale factoren wordt gebruikgemaakt van ‘gele vlaggen’.

- Bij acute lage rugklachten (0-12 weken) helpt actief blijven beter dan bedrust. Wanneer chroniciteit dreigt, kan oefentherapie worden aangewend. Manipulatie kan als onderdeel van een stimulerend beleid worden toegepast. Paracetamol is de pijnstiller van eerste keus.

- De behandeling van chronische lage rugklachten richt zich op optimalisatie van het functioneren. Actief blijven heeft ook hierbij de voorkeur. Gevarieerde oefentherapie wordt aanbevolen. Rugscholing kan worden overwogen. Manipulatie kan in activerend beleid worden gebruikt. Als pijnstiller heeft paracetamol de voorkeur. Er is een beperkte plaats voor lumbale percutane facetdenervaties. Gedragstherapie kan worden aangewend en ook voor multidisciplinaire programma's is plaats wanneer andere behandelingen onvoldoende effectief zijn gebleken.

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, afd. Huisartsgeneeskunde, Rotterdam.

Hr.prof.dr.B.W.Koes, hoogleraar Huisartsgeneeskunde, voorzitter.

Den Haag.

Hr.dr.R.J.Sanders, orthopedisch chirurg, voorzitter.

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Postbus 20.064, 3502 LB Utrecht.

Mw.M.K.Tuut, epidemioloog, secretaris.

Contact mw.M.K.Tuut (mariska.tuut@wanadoo.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Borne, februari 2004,

De richtlijn over lage rugklachten van de NVAB, welke richtlijn ik niet ken, benadrukt het overleg met de curatieve sector. Dat is een goede zaak. Collega Houwert leest uit mijn commentaar dat ‘er de noodzaak zou zijn om de huisarts onder druk te zetten om röntgenfoto's te laten maken wanneer de diagnose aspecifieke rugklachten is gesteld’. Dat schrijf of suggereer ik echter niet. De NHG-standaarden geven adviezen hoe te handelen bij bepaalde ziektebeelden, maar elke standaard vermeldt ook dat het om adviezen gaat en dat de huisarts soms anders zal moeten of willen handelen omdat (de situatie van) de patiënt dit vraagt. Goed overleg met de patiënt is dan nodig en dit kan leiden tot een beter begrip bij de patiënt voor het voorgestelde beleid. Maar soms verlangt en krijgt de patiënt toch iets anders. Dit gebeurt mutatis mutandis stellig ook op het spreekuur van de bedrijfsarts. Maar het is wat anders dan ‘bezwijken voor druk’ en ‘de eigen standaard overboord gooien’. Ter geruststelling van Houwert: die druk komt vaker van de kant van de patiënt dan van de bedrijfsarts, zo is mijn ervaring.

Tenslotte de term ‘Arbo-arts’. Arbo-artsen, zo leerde mij informatie bij artsen uit die sector, willen liever ‘bedrijfsarts’ genoemd worden, maar ‘Arbo-arts’ is een in Nederland ingeburgerde term en iedereen weet wie ermee wordt bedoeld. Zijn bedrijfsartsen overigens altijd AGNIO?

J.A. Mazel

Zeist, april 2004,

De vraag van collega Mazel (2004:859-60) geeft mij de gelegenheid om het misverstand uit de weg te ruimen dat Arbo-arts, bedrijfsarts en assistent-geneeskundige niet in opleiding (AGNIO) aanduidingen van hetzelfde beroep zouden zijn. Mazel stelt aan het einde van zijn ingezonden brief namelijk: ‘Tenslotte de term “Arbo-arts”. Arbo-artsen, zo leerde mij informatie bij artsen uit die sector, willen liever “bedrijfsarts” genoemd worden, maar “Arbo-arts” is een in Nederland ingeburgerde term en iedereen weet wie ermee wordt bedoeld. Zijn bedrijfsartsen overigens altijd AGNIO?’

Of iemand nu wel of niet liever bedrijfsarts wil worden genoemd, is niet relevant. Het gaat erom dat bij Arbo-diensten de volgende groepen artsen werkzaam zijn:

- basisartsen;

- artsen die de 4-jarige opleiding tot bedrijfsarts volgen (bedrijfsarts i.o.); en

- bedrijfsartsen.

Na maximaal 2 jaar dient de Arbo-dienst de basisarts in de gelegenheid te stellen de opleiding tot bedrijfsarts te gaan volgen. Zolang de basisarts niet in opleiding is, is deze AGNIO voor de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde.

De term ‘Arbo-arts’ is een pseudo-titel en werkt misleiding in de hand. In de evaluatie van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) wordt gesteld: ‘De KNMG heeft gewezen op het verschijnsel van pseudo-titels. Soms komt het voor dat basisartsen gebruikmaken van een toevoeging bij de titel “arts” die geen specialistentitel is, bijvoorbeeld “Arbo-arts”. Daardoor wordt dan ten onrechte de indruk gewekt dat het een erkend specialisme is waarvoor men gekwalificeerd is. De pseudo-titels vallen niet onder het verbod in de artikelen 4 lid 2, 17 en 34 lid 4 Wet BIG, maar zijn wel misleidend voor het publiek’ (www.zonmw.nl/upload/22005/rapportbigdef.pdf).1

G.J. Houwert
Literatuur
  1. Evaluatie Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg. Reeks evaluatie regelgeving deel 12. Den Haag: ZonMw; 2002. p. 139.