Bevolkingsonderzoek naar darmkanker: advies van de Gezondheidsraad

Opinie
Wim van Veen
Willem P.Th.M. Mali
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:A1441
Abstract

Er is voldoende bewijs voor een zinvol bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Dit schrijft een commissie van de Gezondheidsraad in een advies aan de minister van VWS (www.gr.nl).1 De meest geëigende screeningsmethode is een immunochemische test op occult bloed in de feces (iFOBT). De commissie adviseert om mannen en vrouwen van 55-75 jaar tweejaarlijks uit te nodigen voor deelname en een thuistest toe te zenden. Proefbevolkingsonderzoeken in de regio’s Nijmegen, Amsterdam en Rotterdam doen een opkomst van 60% verwachten. Volgens modelberekeningen kunnen met deze deelnamegraad jaarlijks gemiddeld 1400 sterfgevallen door darmkanker worden voorkomen. In 2008 overleden 4843 mensen aan deze ziekte in Nederland.

Verschillende screeningsmethoden

Voor darmkanker is een verwarrend aantal screeningsmethoden beschikbaar. De klassieke guaiactest (gFOBT) is bewerkelijk. Hierbij moet de betrokkene op drie dagen ontlastingmonsters verzamelen. De laatste jaren zijn tests ontwikkeld die op immunologische basis bloedsporen kunnen vaststellen (iFOBTs). Hiervoor is slechts één ontlastingmonster nodig. Deze test…

Auteursinformatie

Gezondheidsraad, Den Haag.

W.A. van Veen, arts; prof.dr. W.P.Th.M. Mali, radioloog

Contact dr. W. van Veen (WA.van.Veen@gr.nl)

Verantwoording

Prof.dr. W.P.Th.M. Mali was voorzitter en W.A. van Veen secretaris van de gezondheidsraadcommissie die het advies ‘Bevolkingsonderzoek naar darmkanker’ heeft opgesteld.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 26 oktober 2009

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

F.B.
van Heest

Gelukkig dat screening op darmkanker nu dichtbij komt. Het zal sterfte aan kanker in de leeftijdscategorie rond 60 jaar kunnen voorkomen, heel belangrijk. Als huisarts heb ik moeite met de eerste regel van de laatste alinea waarbij gesteld wordt dat screening beter buiten de huisarts om kan plaatsvinden omdat deze niet of laat door zou verwijzen bij een afwijkende uitslag. Ik mis hierbij een literatuurverwijzing voor de Nederlandse situatie van de afgelopen 5 jaar. Als deze er niet is en we te maken hebben met een mening van de auteurs dan betreur ik het beeld dat de schrijvers hebben van de mogelijkheden tot samenwerking met en begeleiding door de huisarts. Per jaar hebben wij 5-8 afwijkende screeningsuitslagen betreffende mammacarcinoom in de praktijk. Daarbij wordt niet te laat doorverwezen door ons en voor zover ik het kan beoordelen tot volle tevredenheid begeleiding gegeven.

F van Heest, huisarts en consulent palliatieve zorg

A.L.
Verdaasdonk

Ik ben het helemaal met collega van Heest eens. De eerste zin van de laatste alinea is op zijn minst suggestief in deze context. Net zo veel moeite heb ik met het feit dat het artikel, blijkens de adressering, uit naam van de Gezondheidsraad is geschreven en zij derhalve deze uitspraak onderschrijft. Tevens lijkt het of de redactie van het NTvG een dergelijk niet wetenschappenlijk onderbouwde mening, over de rol van de huisarts in bevolkingsonderzoek in zijn geheel, meent te kunnen plaatsen.

A.L. Verdaasdonk, huisarts

W.A.
van Veen

De gewraakte eerste zin van de laatste alinea geeft het advies van de Gezondheidsraad tot onze spijt niet goed weer. Problemen die zich kunnen voordoen na een afwijkende screeningsuitslag zijn volgens de in het advies besproken literatuur zeker niet eenzijdig aan de huisarts toe te schrijven. De uitkomst van het onderzoek Tuchtrechtuitspraken over screening en preventieve diagnostiek in dit Tijdschrift (2009;153:A233) door Drewes et al. maakt niettemin duidelijk dat sommige huisartsen niet adequaat reageren op een afwijkende screeningsuitslag. Waar het om gaat is het waarborgen van een hoge kwaliteit van het vervolgtraject na een positieve screeningsuitkomst. Voor een bevolkingsonderzoek naar darmkanker wordt aanbevolen dat de screeningsorganisaties cliënten rechtstreeks verwijzen na vorming van een netwerk van gespecialiseerde centra, uitgaande van ziekenhuizen waar ten minste twee gecertificeerde endoscopisten werkzaam zijn en ook de andere betrokken specialisten kunnen bijdragen aan een zorgketen van hoge kwaliteit .

Bij de zinsnede: "De ervaring leert dat bij bevolkingsonderzoek de winst door vroege opsporing deels teloorgaat doordat de huisarts de patiënt bij een afwijkende uitslag soms niet of zeer laat doorverwijst voor verdere diagnostiek en behandeling." zou ik graag een heldere literatuurverwijzing willen zien. Mede omdat het de vraag is als huisartsen een PAP 3a-uitslag krijgen of een uitslag van het bevolkingsonderzoek op mammacarcinoom met het verzoek om patienten te verwijzen dan is er naar mijn idee geeen evidence dat huisartsen dit dan niet doen. De huisarts passeren door direct te verwijzen en de patient niet de mogelijkheid geven om zorgen te delen, advies te vragen etc. is volgens mij een omissie en ik kan me niet vinden in deze stellingname.

L.J. Meijer, huisarts en medisch coordinator, MCCE