Bepaling van hartspecifieke troponinen voor de diagnose 'acuut myocardinfarct'

Klinische praktijk
R.J. de Winter
G.T.B. Sanders
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:461-6
Abstract

Samenvatting

- De definitie voor de diagnose ‘myocardinfarct’ is recentelijk herzien door een commissie van Europese en Amerikaanse cardiologen. Het belangrijkste element uit de nieuwe definitie is een verhoogde serumconcentratie van hartspecifiek troponine (T of I).

- Bij gezonde volwassenen is vrijwel geen cardiaal troponine aantoonbaar, zodat elke concentratieverhoging van het hartspecifieke troponine in het bloed betekent dat er myocardschade is.

- Een infarct tijdens een coronaire bypassoperatie en myocardschade tijdens skeletspiertrauma zijn bijna foutloos vast te stellen met een troponinebepaling.

- Een verhoogde troponineconcentratie bij acute coronaire ischemie gaat samen met een verhoogd risico op sterfte. Echter, ook bij een normale concentratie is er risico op cardiale complicaties.

- Voor het diagnosticeren van een recidiefinfarct tijdens een zich ontwikkelend infarct is de piekwaarde van de creatinekinase-‘muscle-brain’-massa(CK-MBmassa-)bepaling het meest geschikt. De toegevoegde waarde van de troponinebepaling in bestaande protocollen voor uitsluitingsdiagnostiek is nog onvoldoende vastgesteld.

- Nu de meeste ziekenhuizen in Nederland binnenkort over een troponinebepaling zullen beschikken, dienen cardiologen en klinisch chemici zich te beraden op de inpassing van deze bepaling in de klinische praktijk.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, Postbus 22.660, 1100 DD Amsterdam.

Afd. Klinische en Experimentele Cardiologie: dr.R.J.de Winter, cardioloog.

Afd. Klinische Chemie: prof.dr.G.T.B.Sanders, klinisch chemicus.

Contact dr.R.J.de Winter (r.j.dewinter@amc.uva.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, april 2001,

In hun heldere overzichtsartikel bespreken De Winter en Sanders de waarde van de bepaling van de hartspecifieke troponinen T en I (cTnT en cTnI, respectievelijk) voor de diagnose van acute coronaire syndromen (2001:461-6). In hun artikel vermelden zij dat het nog onduidelijk is hoe verhogingen van de waarden van deze merkstoffen bij patiënten in het eindstadium van nierinsufficiëntie geduid moeten worden. Wij willen hier graag een aanvulling op geven die naar onze mening van belang is voor de klinische praktijk.

Ischemische hartziekten komen zeer frequent voor bij patiënten met nierinsufficiëntie. Het is echter moeilijk een acuut myocardinfarct te diagnosticeren in deze populatie. Uremische patiënten hebben vaak atypische klachten. Bovendien is het basis-ECG bij veel patiënten gestoord. Tot slot blijken de waarden van traditioneel geaccepteerde merkstoffen voor myocardiale schade, zoals creatinekinase-‘muscle-brain’ (CK-MB), vaak verhoogd zonder dat er een acuut myocardinfarct is.1

Recentelijk zijn cTnT en cTnI geïntroduceerd als betrouwbare merkstoffen voor hartspierversterf in de normale populatie. Helaas bleek cTnT een zeer matige specificiteit te hebben in de populatie met terminale nierinsufficiëntie.2 De introductie van een 2e-generatie-ELISA-bepaling heeft weliswaar tot een verbetering geleid, maar nog steeds is er een aanzienlijk aantal fout-positieve cTnT-uitslagen.3 4 Waarschijnlijk is dit het gevolg van expressie van cTnT in skeletspierweefsel in geval van uremische myopathie.3 Mogelijk is cTnI een betrouwbaardere maat in deze populatie. Om dit te onderzoeken hebben wij deze merkstof bepaald bij 60 willekeurige patiënten met nierziekten, die achtereenvolgens onze poliklinieken bezochten en op het moment van onderzoek geen angineuze klachten hadden. Van deze patiënten was de gemiddelde leeftijd 56 jaar; 32 patiënten waren mannen en 19 hadden een voorgeschiedenis met hart- en/of vaatziekten. Van onze 60 patiënten hadden 20 preterminaal nierfalen (gemiddelde serumcreatininewaarde: 555 μmol/l), 20 hadden terminaal nierfalen waarvoor als nierfunctievervangende therapie peritoneale dialyse werd gegeven (gemiddelde serumcreatininewaarde: 854 μmol/l) en 20 hadden terminaal nierfalen waarvoor als nierfunctievervangende therapie hemodialyse werd gegeven (gemiddelde predialyse-serumcreatininewaarde: 1063 μmol/l). De waarde van cTnI, gemeten met een AxSYM-‘analyser’ (Abbott), bleek bij geen van de patiënten hoger dan het door de fabrikant geadviseerde en in ons ziekenhuis gebruikte afkappunt voor zekere hartschade van 2,0 μg/l. Slechts 2 patiënten (1 hemodialysepatiënt en 1 peritoneale-dialysepatiënt) bleken een waarde te hebben in het ‘grijze’ gebied passend bij mogelijke hartschade (0,5 tot 2,0 μg/l). Een dergelijk klein aantal fout-positieve cTnI-uitslagen bij patiënten met nierinsufficiëntie werd ook gevonden in een aantal andere recente onderzoeken, waarbij andere meetmethoden voor de bepaling van cTnI werden gebruikt.3-6

Het voorgaande in overweging nemende concluderen wij dat we met meting van cTnI nu een betrouwbare methode lijken te hebben voor de diagnostiek van acute coronaire syndromen in de populatie patiënten met (pre)terminaal nierfalen, waar conventionele diagnostiek haar beperkingen heeft.

R.T. Gansevoort
R.M. Huisman
M.J.L. de Jongste
I.P. Kema
Literatuur
  1. Pierce GF, Jaffe AS. Increased creatine kinase MB in the absence of acute myocardial infarction. Clin Chem 1986;32:2044-51.

  2. Frankel WL, Herold DA, Ziegler TW, Fitzgerald RL. Cardiac troponin T is elevated in asymptomatic patients with chronic renal failure. Am J Clin Pathol 1996;106:118-23.

  3. McLaurin MD, Apple FS, Voss EM, Herzog CA, Sharkey SW. Cardiac troponin I, cardiac troponin T, and creatine kinase MB in dialysis patients without ischemic heart disease: evidence of cardiac troponin T expression in skeletal muscle. Clin Chem 1997;43(6 Pt 1):976-82.

  4. Willging S, Keller F, Steinbach G. Specificity of cardiac troponins I and T in renal disease. Clin Chem Lab Med 1998;36:87-92.

  5. Musso P, Cox I, Vidano E, Zambon D, Panteghini M. Cardiac troponin elevations in chronic renal failure: prevalence and clinical significance. Clin Biochem 1999;32:125-30.

  6. Wayand D, Baum H, Schatzle G, Scharf J, Neumeier D. Cardiac troponin T and I in end-stage renal failure. Clin Chem 2000;46:1345-50.

Amsterdam, mei 2001,

Gansevoort et al. roeren een belangrijk, maar niet eenvoudig onderwerp aan, namelijk de respectievelijke waarde van een verhoogde troponine-T-of -I-bepaling bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie. Al langer is bekend dat bij nierdialysepatiënten vaker een verhoogde waarde van cardiaal troponine T wordt gevonden dan van cardiaal troponine I. Gansevoort et al. betogen dat dit het gevolg is van expressie van cTnT in skeletspierweefsel in geval van uremische myopathie, maar dit is vrijwel zeker niet de verklaring. Ricchiuti et al. toonden aan dat de monoklonale antistoffen van de cTnT-test (M7 en M11.7) elk afzonderlijk wel binden aan spiereiwitten, maar geen fout-positieve cTnT-resultaten geven in skeletspierweefsel van nierpatiënten.1 Davis et al. toonden recentelijk aan dat ook expressie van cTnT of andere immunoreactieve eiwitten in nierweefsel van dialysepatiënten niet de bron kan zijn van het gemeten cTnT in het perifere bloed.2 Wat kan pleiten vóór het myocard als de bron van cTnT is dat er wél een samenhang bestaat tussen de cTnT-waarde in het bloed van dialysepatiënten en de prognose. Onlangs beschreven Ooi et al. een langetermijn-follow-uponderzoek bij 244 chronische dialysepatiënten; een verhoogde cTnT-waarde bleek samen te hangen met cardiale dood.3 Interessant genoeg was er geen relatie met de aanwezigheid van diabetes mellitus en ook werd de toegenomen sterfte niet verklaard door aanwezigheid van coronairlijden. Deze auteurs suggereren dat myocardbeschadiging (ischemisch of degeneratief) de stijging van de cTnT-waarde verklaart, samen met chemische modificatie in plasma en veranderde klaring. Dit doet dus vermoeden dat er geen sprake is van ‘fout-positieve’ cTnT-resultaten bij patiënten met chronische nierdialyse, maar van abnormale cTnT-waarden onder meer als uiting van myocardziekte met een daaraan gerelateerde slechtere prognose. Ook zijn er aanwijzingen dat de bepaling van de cTnT-waarde sensitiever en specifieker is voor het stellen van de cardiale prognose dan de bepaling van de cTnI-waarde.4

Hoe deze gegevens zich laten vertalen naar de praktijk van diagnostiek van acute coronaire syndromen bij nierdialysepatiënten is naar onze mening vooralsnog onduidelijk en zal moeten worden onderzocht in klinische onderzoeken.

R.J. de Winter
G.T. Sanders
Literatuur
  1. Ricchiuti V, Voss EM, Ney A, Odland M, Anderson PA, Apple FS. Cardiac troponin T isoforms expressed in renal diseased skeletal muscle will not cause false-positive results by the second generation cardiac troponin T assay by Boehringer Mannheim. Clin Chem 1998; 44:1919-24.

  2. Davis GK 70, Labugger R, Van Eyk JE, Apple FS. Cardiac troponin T is not detected in western blots of diseased renal tissue. Clin Chem 2001;47:782-3.

  3. Ooi DS, Zimmerman D, Graham J, Wells GA. Cardiac troponin T predicts long-term outcomes in hemodialysis patients. Clin Chem 2001;47:412-7.

  4. Porter GA, Norton T, Bennett WM. Long term follow up of the utility of troponin T to assess cardiac risk in stable chronic hemodialysis patients. Clin Lab 2000;46:469-76.