Behandeling van neonatale hypoglykemie: frequenter aanleggen aan de borst versus bijvoeden met flesvoeding; retrospectief statusonderzoek

Onderzoek
M. Voeten
G.P.J.M. Gerrits
P.G. Voorhoeve
B.A. Semmekrot
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1732-6
Abstract

Samenvatting

Doel

Evalueren van de invloed van bijvoeding versus frequent aanleggen van borstgevoede pasgeborenen met hypoglykemie op de bloedsuikerconcentraties en de succespercentages van borstvoeding.

Opzet

Retrospectief statusonderzoek.

Methode

Van alle borstgevoede pasgeborenen van 1 juni 2004-30 april 2005 die werden geboren via een kunstverlossing of een stuitbevalling in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen werden de gegevens bestudeerd. In de bijvoedingsgroep, uit de periode 1 juni 2004-12 december 2004, werd geringe neonatale hypoglykemie, gedefinieerd als glucosewaarden van 1,8-2,5 mmol/l mét symptomen, en van 1,3-1,7 mmol/l zónder symptomen, behandeld met flesvoeding als bijvoeding. In de groep met vaker aanleggen, uit de periode 13 december 2004-30 april 2005, werd geringe neonatale hypoglykemie (gedefinieerd als glucosewaarden van 1,8-2,1 mmol/l) behandeld door frequenter aanleggen zonder bijvoeding. Deze verandering werd medio december 2004 ingevoerd omdat de frequente bijvoeding de borstvoeding in gevaar bracht. Glucosebepaling gebeurde met het HemoCue B-glucosesysteem. Risicofactoren voor hypoglykemie werden geïnventariseerd, waardoor ook de gegevens konden worden bestudeerd van neonaten die geen verhoogd risico op hypoglykemie hadden, een soort ‘controlegroep’.

Resultaten

Er werden 232 pasgeborenen geïncludeerd: 158 in de bijvoedingsgroep en 74 in de groep met vaker aanleggen. In de bijvoedingsgroep kreeg 63 (100/158) van de kinderen een hypoglykemie, in de tweede groep 55 (41/74). De laatste groep had lagere glucoseconcentraties dan de bijvoedingsgroep. Dit verschil was alleen significant voor de kinderen zonder risicofactoren: het gemiddelde verschil in laagste glucoseconcentratie tussen de neonaten die bijvoeding kregen en die vaker werden aangelegd, was voor de groep zonder risicofactoren 0,50 mmol/l (SD: 0,69; 95-BI: 0,06-0,93; p = 0,03) en voor de groep met risicofactoren 0,20 mmol/l (SD: 0,79; 95-BI: –0,05-0,45; p = 0,14). Er was een afname van bijvoeding van 39 (95-BI: 28-50). Het aantal naar huis ontslagen kinderen met uitsluitend borstvoeding nam toe met 14 (95-BI: 2-26). Symptomatische hypoglykemieën werden in geen van beide groepen waargenomen.

Conclusie

Frequenter aanleggen in plaats van bijvoeden van pasgeborenen met geringe neonatale hypoglykemie ging gepaard met lagere glucoseconcentraties, maar met hogere percentages exclusief borstvoeding bij ontslag.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1732-6

Auteursinformatie

Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Postbus 9015, 6500 GS Nijmegen.

Hr.M.Voeten, medisch student (thans: assistent-geneeskundige, Ziekenhuis Rijnstate, afd. Kindergeneeskunde, Arnhem); hr.dr.G.P.J.M.Gerrits, kinderarts-kinderpulmonoloog; hr.drs.P.G.Voorhoeve, kinderarts-endocrinoloog; hr.dr.B.A.Semmekrot, kinderarts-neonatoloog.

Contact hr.dr.B.A.Semmekrot (b.semmekrot@cwz.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties