Behandeling van het obstructieve slaapapneusyndroom bij volwassenen

Klinische praktijk
A. Hoekema
P.J. Wijkstra
C.T. Buiter
J.H. van der Hoeven
A.F. Meinesz
L.G.M. de Bont
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:2407-12
Abstract

Samenvatting

- Voor de behandeling van patiënten met het obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS) zijn conservatieve maatregelen en het verhelpen van behandelbare passagestoornissen in de bovenste luchtweg de eerste keuze.

- Als deze maatregelen niet effectief of niet van toepassing zijn, worden OSAS-patiënten bij voorkeur behandeld met continue positieve luchtwegdruk (CPAP).

- Chirurgische interventies worden vooralsnog alleen overwogen indien niet-chirurgische behandelingen niet succesvol zijn.

- Farmacologische behandeling van OSAS is in de regel alleen geïndiceerd als aanvulling in specifieke gevallen.

- Intraorale apparaten zijn van waarde gebleken bij de behandeling van OSAS en zijn in de toekomst bij specifieke patiëntengroepen mogelijk een goed alternatief voor CPAP.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

Afd. Mondziekten, Kaakchirurgie en Bijzondere Tandheelkunde: drs.A.Hoekema, tandarts; prof.dr.L.G.M.de Bont, kaakchirurg.

Afd. Longziekten/Centrum voor Thuisbeademing: dr.P.J.Wijkstra en mw.A.F.Meinesz, longartsen.

Afd. Keel-, Neus- en Oorheelkunde: dr.C.T.Buiter, kno-arts.

Afd. Neurologie/Klinische Neurofysiologie: dr.J.H.van der Hoeven, klinisch neurofysioloog.

Contact drs.A.Hoekema (a.hoekema@kchir.azg.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, december 2003,

Het artikel van Hoekema et al. over het obstructieve slaapapneusyndroom hebben wij met belangstelling en enige verbazing gelezen (2003:2407-12). Het syndroom ontstaat door obstructie in de bovenste luchtweg, terwijl een combinatie van algemene factoren (overgewicht, overmatig alcoholgebruik, verkeerde slaaphygiëne) bijdraagt aan het ontstaan ervan. De mate en het niveau van obstructie(s) verschillen per patiënt.

Het succespercentage van uvulopalatofaryngoplastiek (UPPP) is 40 in een meta-analyse uit 1996.1 Dit lage succespercentage is niet verwonderlijk omdat het niet-geselecteerde patiënten betrof. Het is tegenwoordig echter algemeen aanvaard dat topische diagnostiek, dat wil zeggen bepaling van het niveau van obstructie in de bovenste luchtweg, essentieel is voor een op de individuele patiënt toegesneden therapieplan.2 3 Patiëntenselectie met slaapregistratie en slaapendoscopie blijkt het succespercentage van UPPP aanmerkelijk te verhogen. Als slaapendoscopie aantoont dat de obstructie op tonsil-palatum-uvulaniveau gelegen is, is het succespercentage van UPPP 70-80.4

Een andere methode van patiëntenselectie is het gebruik van de indeling van Friedman et al.5 Indien de tonsillen klein of afwezig zijn en de tong groot is, is het succespercentage laag; als de tonsillen groot zijn en de tong klein is, bedraagt de kans op succes 80%.5

Ook bij obstructie op tongbasisniveau zijn er chirurgische behandelingen mogelijk. Hyoïd-thyreoïdpexie – een uitwendige benadering waarbij het hyoïd op het thyreoïd gefixeerd wordt, de tong naar voor-onder verplaatst wordt en de spanning op de M. genioglossus toeneemt – heeft bij niet eerder geopereerde patiënten een grote kans op succes.6

Hoewel de kans op succes bij een nasaal gebruikt continue-positieve-luchtwegdruk(CPAP)-apparaat of bij een intraoraal apparaat ontegenzeggelijk groot is, zijn er begrijpelijkerwijze veel (jonge) patiënten die opzien tegen levenslang gebruik van een van deze hulpmiddelen. Het is ongenuanceerd te stellen dat niet-chirurgische behandeling van het obstructieve slaapapneusyndroom met een overdrukmasker (nasaal gebruikt CPAP-apparaat) of een intraoraal apparaat altijd de voorkeur verdient boven chirurgische behandeling. Optimale diagnostiek en – conform de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst – goede voorlichting over de diverse voor- en nadelen en de kans op succes bij de verschillende behandelingsmogelijkheden leveren een meer op de individuele patiënt toegesneden behandelingsplan op.

N. de Vries
C. den Herder
N.S. Hessel
Literatuur
  1. Sher AE, Schechtman KB, Piccirillo JF. The efficacy of surgical modifications of the upper airway in adults with obstructive sleep apnea syndrome. Sleep 1996;19:156-77.

  2. Hessel NS, Laman M, Ammers VC van, Duijn H van, Vries N de. Diagnostic work-up of socially unacceptable snoring. I. History or sleep registration. Eur Arch Otorhinolaryngol 2002;259:154-7.

  3. Hessel NS, Vries N de. Diagnostic work-up of socially unacceptable snoring. II. Sleep endoscopy. Eur Arch Otorhinolaryngol 2002; 259:158-61.

  4. Hessel NS, Vries N de. Results of uvulopalatopharyngoplasty after diagnostic workup with polysomnography and sleep endoscopy: a report of 136 snoring patients. Eur Arch Otorhinolaryngol 2003; 260:91-5.

  5. Friedman M, Ibrahim H, Bass L. Clinical staging for sleep-disordered breathing. Otolaryngol Head Neck Surg 2002;127:13-21.

  6. Hessel NS, Herder C den, Vries N de. Hyoïdthyroïdpexie, een nieuwe behandeling voor slaapapneusyndroom, al dan niet na falen van UPPP en NCPAP. Nederlands Tijdschrift voor Keel-, Neus- en Oorheelkunde [ter perse].

Groningen, december 2003,

Terecht wijzen De Vries et al. erop dat de kans op succes bij een CPAP-apparaat of een intraoraal apparaat ‘ontegenzeggelijk groot’ is. Zij stellen echter dat het altijd prefereren van deze behandelingen boven chirurgische ingrepen ongenuanceerd is en dat dit een op de individuele patiënt toegesneden behandeling in de weg staat. Wij streefden in ons caput selectum naar een beknopte en zoveel mogelijk op evidence gebaseerde beschouwing van de verschillende behandelingsmogelijkheden bij het obstructieve slaapapneusyndroom.1-5 Hoewel de topische diagnostiek voor individualisering van het behandelplan bij patiënten met dit syndroom mogelijk een waardevol instrument is, is het beschouwen van de beschreven procedures als ‘algemeen aanvaard’ naar onze mening onvoldoende gefundeerd. In gerandomiseerd onderzoek wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat patiënten met een overwegend retropalatinaal gelokaliseerde obstructie bij voorkeur behandeld dienen te worden met CPAP.6 Bovendien gaan De Vries et al. in hun betoog voorbij aan de comorbiditeit van de beschreven chirurgische ingrepen en de kans op verergering van het ziektebeeld na bijvoorbeeld een initieel succesvolle UPPP.7 8 Hoewel ook wij het belang van een op de individuele patiënt toegesneden behandelplan onderschrijven, vallen de topische diagnostiek en alternatieve chirurgische ingrepen, zoals de hyoïd-thyreoïdpexie, buiten het bestek van onze beschouwing.

A. Hoekema
Literatuur
  1. Wright J. Lifestyle modification for obstructive sleep apnoea [Cochrane review]. The Cochrane Library. Issue 4. Chichester: Wiley; 2003.

  2. White J, Cates C, Wright J. Continuous positive airways pressure for obstructive sleep apnoea [Cochrane review]. The Cochrane Library. Issue 4. Chichester: Wiley; 2003.

  3. Bridgman SA, Dunn KM, Ducharme F. Surgery for obstructive sleep apnoea [Cochrane review]. The Cochrane Library. Issue 4. Chichester: Wiley; 2003.

  4. Smith I, Lasserson TJ, Wright J. Drug treatments for obstructive sleep apnoea [Cochrane review]. The Cochrane Library. Issue 4. Chichester: Wiley; 2003.

  5. Lim J, Lasserson TJ, Fleetham J, Wright J. Oral appliances for obstructive sleep apnoea [Cochrane review]. The Cochrane Library. Issue 4. Chichester: Wiley; 2003.

  6. Boot H, Schmitz PIM, Poublon RML, Hout BA van, Meché FGA van der. Uvulopalatopharyngoplasty and continuous positive airway pressure for obstructive sleep apnea syndrome; a prospective randomised trial. In: Boot H. Obstructive sleep apnea syndrome. Pathogenetic aspects and treatment [proefschrift]. Rotterdam: Erasmus Universiteit; 2000. p. 91-104.

  7. Janson C, Gislason T, Bengtsson H, Eriksson G, Lindberg E, Lindholm CE, et al. Long-term follow-up of patients with obstructive sleep apnea treated with uvulopalatopharyngoplasty. Arch Otolaryngol Head Neck Surg 1997;123:257-62.

  8. Boot H, Wegen R van, Poublon RM, Bogaard JM, Schmitz PI, Meché FGA van der. Long-term results of uvulopalatopharyngoplasty for obstructive sleep apnea syndrome. Laryngoscope 2000; 110(3 Pt 1):469-75.

K.W.
Drossaers-Bakker

Amsterdam, februari 2004,

In het artikel van Hoekema et al. wordt een aantal risicofactoren voor het obstructieve slaapapneusyndroom genoemd in tabel 1 (2003:2407-12). Als aanvulling daarop zouden wij reumatoïde artritis willen noemen, een aandoening die eerder als risicofactor voor dit syndroom is beschreven.1 Reumatoïde synovitis in de diverse gewrichtsonderdelen van de halswervelkolom kan leiden tot erosie en uitrekking van het bandapparaat, met als gevolg luxaties van de wervels onderling. De voorkeursplaats van deze afwijking is het atlas-densgebied, gevolgd door het CIV-CV-gebied. De luxaties brengen standverandering en/of verkorting van de halswervelkolom met zich mee. Tegelijkertijd kan er dan myelumcompressie optreden. Synovitis in de temporomandibulaire gewrichten kan er de oorzaak van zijn dat de mandibula naar achteren en naar onderen kantelt, waardoor het beeld van de micrognathie optreedt.

Bij patiënten met reumatoïde artritis kan het slaapapneusyndroom een centrale of perifere origine hebben of beide.2 3 Bij het centrale slaapapneusyndroom veroorzaakt verticale luxatie van de dens een compressie van de hersenstam, resulterend in een beschadiging van het ademcentrum. Het perifere of obstructieve slaapapneusyndroom wordt veroorzaakt door vernauwing van de bovenste luchtweg, of door verandering van het temporomandibulaire gewricht, of door verminderde spiertonus in de bovenste luchtweg. Intubatie veroorzaakt lokaal oedeem en verergert de vernauwing van de bovenste luchtweg in de postoperatieve fase, leidend tot het obstructieve slaapapneusyndroom.4

K.W. Drossaers-Bakker
H.L. Hamburger
E.B. Bongartz
B.A.C. Dijkmans
R.M. van Soesbergen
Literatuur
  1. Drossaers-Bakker KW, Hamburger HL, Bongartz EB, Dijkmans BAC, Soesbergen RM van. Sleep apnoea caused by rheumatoid arthritis. Br J Rheumatol 1998;37:889-94.

  2. Davidson RC, Horn JR, Herndon JH, Grin OD. Brain-stem compression in rheumatoid arthritis. JAMA 1977;238:2633-4.

  3. Douglas NJ, Polo O. Pathogenesis of obstructive sleep apnoea syndrome. Lancet 1994;344:653-5.

  4. Wattenmaker I, Concepcion M, Hibberd P, Lipson S. Upper-airway obstruction and peri-operative management of the airway in patients managed with posterior operations on the cervical spine for rheumatoid arthritis. J Bone Joint Surg Am 1994;76:360-5.

Groningen, februari 2004,

Hoewel reumatoïde artritis zoals beschreven door Drossaers-Bakker et al. terecht als risicofactor voor het slaapapneusyndroom (obstructief, centraal of gemengd) wordt aangemerkt,1 valt dit buiten het bestek van onze beschouwing over de behandelingsmogelijkheden voor het obstructieve slaapapneusyndroom. Desalniettemin is hun casuïstiek zeer interessant en van aanvullende waarde bij ons caput selectum. Wat betreft betrokkenheid van de temporomandibulaire gewrichten bij reumatoïde artritis zouden wij echter nog het volgende willen opmerken. Reumatoïde artritis leidt niet zozeer tot een micrognathie, als wel tot een verkorting van de ramus mandibulae (zich klinisch mogelijk uitend als een ‘open beet’) en, wanneer dit voor of tijdens de groei gebeurt (bijvoorbeeld bij patiënten met juveniele idiopathische artritis), tevens tot een retrognathie. Deze retrognathie kan als een risicofactor voor het obstructieve slaapapneusyndroom worden aangemerkt.

A. Hoekema
P.J. Wijkstra
C.T. Buiter
J.H. van der Hoeven
A.F. Meinesz
L.G.M. de Bont
Literatuur
  1. Drossaers-Bakker KW, Hamburger HL, Bongartz EB, Dijkmans BAC, Soesbergen RM van. Sleep apnoea caused by rheumatoid arthritis. Br J Rheumatol 1998;37:889-94.