Arteriële insufficiëntie van de benen: de pathofysiologische basis van het fysisch-diagnostisch onderzoek

Klinische praktijk
C.M.A. Bruyninckx
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:1353-6

Anamnese en lichamelijk onderzoek zijn de hoekstenen van de diagnostiek. De arteriële vaatziekte van het been leent zich in het bijzonder voor betrouwbare diagnostiek op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek, mits nauwkeurig en met kennis van zaken verricht. Kennis van de pathofysiologische processen die aan de basis liggen van de fysisch-diagnostische bevindingen bij het speciële onderzoek van patiënten met deze vorm van arteriële vaatziekte, is onontbeerlijk.

Functie van arteriËn, arteriolen en capillairen

De functie van slagaderen is: bloed met een zo gering mogelijk drukverlies naar de weefsels vervoeren. De arteriële druk is een vorm van potentiële energie, nodig voor de doorstroming van de capillairen.

De arteriolen, geschakeld tussen arteriën en capillairen, reguleren de capillaire doorbloeding van de weefsels al naar gelang de metabole activiteit van de weefsels.

De uitwisseling van voedings- en afvalstoffen over de capillaire membraan wordt beschreven door diffusiewetten. De diffusiesnelheid is recht evenredig met de concentratiegradiënt…

Auteursinformatie

St. Joseph Ziekenhuis, afd. Chirurgie, Aalsterweg 259, 5600 ML Eindhoven.

Dr.C.M.A.Bruyninckx, chirurg.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

A.J.
van Meurs

's-Gravenhage, augustus 1990,

Een aanvulling van het onbloedige onderzoek t.a.v. de doorgankelijkheid van de A. poplitea (1990;1353-6) is de volgende proef: men vraagt de zittende patiënt de – liefst blote – benen over elkaar te slaan, en zich te ontspannen. Bij doorgankelijkheid van de A. poplitea ziet men dan kleine (2 mm) maar onmiskenbare uitslagen aan de voet in het ritme van de hartcontracties.

A.J. van Meurs
C.M.A.
Bruyninckx

Eindhoven, augustus 1990,

Ik dank collega Van Meurs voor zijn aanvulling van het fysisch-diagnostisch onderzoek naar de doorgankelijkheid van de A. poplitea. De door hem genoemde test kan echter geenszins de palpatie van de A. poplitea vervangen, omdat:

1. De test, in ieder geval naar mijn ervaring, betrekkelijk vaak fout-negatief uitvalt,

2. Wanneer de A. poplitea niet gepalpeerd wordt, een eventueel (al dan niet getromboseerd) aneurysma popliteum gemist wordt. Overigens kan men bij een goed doorgankelijk aneurysma popliteum bij deze test vaak een opvallend goede uitslag aan de voet waarnemen.

Om voornoemde redenen is de test mijns inziens klinisch niet relevant, maar het pleit voor het observerend vermogen van de clinicus wanneer de genoemde bewegingen aan de voet bij gekruiste benen hem tijdens de anamnese niet ontgaan.

C.M.A. Bruyninckx
P.M.
Edelbroek

Leiden, september 1990,

In de discussie over het nut van obducties illustreert collega Schipperijn aan de hand van een auto-intoxicatie treffend dat toxicologisch onderzoek bij obducties nodig is, vooral wanneer de vraag naar de oorzaak van overlijden door alleen pathologisch-anatomisch onderzoek niet of onvoldoende beantwoord kan worden (1990; 1815).

Het is duidelijk, dat de patholoog-anatoom een cruciale rol speelt bij de beslissing obductiemateriaal aan te bieden voor toxicologisch onderzoek. Het is de toxicoloog, die zal kunnen vaststellen of er sprake is geweest van een intoxicatie. Goed overleg tussen patholoog-anatoom en toxicoloog over, onder meer, de klinische en morfologische bevindingen en over het te onderzoeken materiaal is daarbij van groot belang. Toxicologisch onderzoek in obductiemateriaal van klinische patiënten is ook onmisbaar voor de forensische toxicologie: zonder gegevens over ‘normale’ en toxische waarden is het moeilijk aan te tonen of een slachtoffer al dan niet is overleden aan een vergiftiging.

Wij onderschrijven het nut van dergelijk toxicologisch onderzoek ten volle. Enige jaren geleden zijn wij in het Laboratorium voor Toxicologie van het Academisch Ziekenhuis te Leiden, in samenwerking met de afdeling Pathologie (prof.dr.Ph.J.Hoedemaeker) al gestart met een studie met de vraag in hoeverre systematisch toxicologisch onderzoek in obductiemateriaal additionele informatie kan geven over de doodsoorzaak. Het laboratorium zal voor het efficiënt uitvoeren van toxicologisch post mortem-onderzoek moeten beschikken over een aantal geavanceerde screeningsmethoden. Voor een goede interpretatie zijn niet alleen bloed- en urineconcentraties, maar ook weefselgehalten van zowel moederstof als metabolieten onontbeerlijk. Omdat het onderzoek complex en arbeidsintensief is, zou het uitgevoerd moeten worden in enkele gespecialiseerde ziekenhuislaboratoria.

De vraag over de financiering van dit relatief kostbare laboratoriumonderzoek moet echter nog worden beantwoord. Het lijkt ons zinvol, de discussie hierover in een vroeg stadium te beginnen.

P.M. Edelbroek
F.A. de Wolff
A.J.M.
Schipperijn

Noordwijk, oktober 1990,

Bovenstaande positieve reactie van collegae Edelbroek en De Wolff is mij uit het hart gegrepen. Ik hoop dat zij beiden in staat zullen zijn hun studie met systematisch toxicologisch onderzoek in obductiemateriaal te kunnen uitvoeren, vooral voor die gevallen waar de doodsoorzaak niet zonneklaar is. Het zou mij niets verbazen, wanneer daarbij meer additionele informatie aan het licht kwam dan medici-practici, zoals huisarts en specialist, thans zouden kunnen vermoeden.

A.J.M. Schipperijn