Alternatieve geneeswijzen bij kanker; omvang en achtergronden van het gebruik

Onderzoek
N. van der Zouwe
F.S.A.M. van Dam
N.K. Aaronson
G.J.F.P. Hanewald
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:300-6
Abstract

Samenvatting

Doel

Vaststellen van de omvang van het gebruik van alternatieve kankertherapieën, de kenmerken van patiënten die deze therapieën gebruiken en hun ervaringen met deze therapieën.

Opzet

Descriptief onderzoek.

Plaats

Poliklinieken van verschillende ziekenhuizen in Noord-Holland.

Methode

Aan 1091 patiënten werd medewerking gevraagd; 949 patiënten stemden toe (87): 535 vrouwen (56) en 414 mannen, met een gemiddelde leeftijd van 62 jaar. De groep werd gestratificeerd naar diagnose: 233 patiënten met borstkanker, 183 met longkanker, 278 met maag-darmkanker en 255 met een andere kankerdiagnose. Er werd een een gestructureerd mondeling interview afgenomen en er werden enkele schriftelijke vragenlijsten ingevuld.

Resultaten

Van de 949 patiënten gebruikte 9,4 naast de reguliere een alternatieve behandeling; 5,8 had dit gedaan, maar was er later mee gestopt. Alternatief behandelde patiënten waren relatief jonger en hoger opgeleid dan patiënten die niet voor alternatieve therapie kozen. Het gebruik van alternatieve therapieën kwam meer voor bij palliatief behandelde patiënten en bij patiënten die actief omgingen met problemen rond hun ziekte. Een klein deel van de patiënten geloofde door de alternatieve therapie te kunnen genezen; patiënten hoopten vaker het ziekteproces te vertragen of hun weerstand te doen toenemen.

Conclusie

Kankerpatiënten grijpen meer uit angst en onzekerheid dan uit geloof in de werkzaamheid van alternatieve therapieën naar deze geneeswijzen. Het gebruik ervan lijkt dan ook voor veel patiënten vooral een manier van omgaan met de angst en spanning die de ziekte met zich meebrengt.

Auteursinformatie

Universiteit van Amsterdam, vakgroep Klinische Psychologie, Amsterdam.

Mw.dr.N.van der Zouwe, psycholoog (thans: Erasmus Universiteit, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam); dr.F.S.A.M.van Dam, psycholoog en dr.N.K.Aaronson, medisch socioloog (tevens: Nederlands Kanker InstituutAntoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam); drs.G.J.F.P.Hanewald, statisticus.

Contact mw.dr.N.van der Zouwe

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Lage Vuursche, mei 1994,

Ik heb het interessante artikel van Van der Zouwe et al. met veel plezier gelezen (1994;300-6). Wat mij echter ernstig stoort, is dat de auteurs in hun conclusie schrijven: ‘Kankerpatiënten grijpen meer uit angst en onzekerheid dan uit geloof in de werkzaamheid van alternatieve therapieën naar deze geneeswijzen’. Deze conclusie verbaast mij ten zeerste, omdat ik dit gegeven nergens in het onderzoek kan terugvinden.

Als ‘motieven voor het al dan niet gebruiken’ vinden de auteurs: verwachting van vertraging van het ziekteproces of voorkoming van metastasen of een recidief (36%); overtuiging dat genezing te verwachten zou zijn (6%); baat het niet, dan schaadt het niet‘ (29%); verwachting toename van de weerstand (16%); verlichting van pijn, of van bijwerkingen reguliere behandeling (4%); alternatieve therapie als laatste strohalm (3%). Nergens vind ik hier de uitspraak ’uit angst en onzekerheid‘. Voor het eerste, vierde en vijfde item (samen 56%) lijken me verwachtingen die juist niet op angst, maar op een uitgesproken verwachting van het resultaat van de alternatieve therapie gebaseerd zijn. Geen overspannen verwachting, maar een die uitgaat van een ondersteunende werking naast de reguliere behandeling.

De conclusie van de auteurs lijkt me dan ook een onjuiste interpretatie en invulling van de onderzoeksgegevens.

L.M. Houben

Rotterdam, juni 1994,

De conclusie in de samenvatting van het artikel dat kankerpatiënten meer uit onzekerheid alternatieve therapieën gebruiken dan uit geloof in de werkzaamheid van deze therapieën lijkt, zonder extra context, tot misverstanden te kunnen leiden. De genoemde conclusie is voor een deel gebaseerd op de motieven voor het gebruik. In de paragraaf ‘motieven’ zijn de antwoorden vermeld op de vraag naar de verwachtingen van de alternatieve therapie bij het gebruik ervan. Opvallend is dat meer dan de helft van de (ex-)gebruikers daarbij geen expliciete verwachting heeft over de werkzaamheid, maar toch een alternatieve therapie is gaan gebruiken. Waarom zij dat zijn gaan doen, kan door andere factoren worden verklaard, die niet naar voren komen bij een specifieke vraag naar de verwachting. Deze factoren zijn daarom op een andere manier onderzocht. Bij de bespreking van de resultaten en in de beschouwing onder het kopje ‘waarom patiënten alternatieve therapieën gebruiken’ worden andere factoren genoemd, zoals sociale druk, de aantrekkingskracht van de holistische benadering van alternatieve therapieën en de neiging tot actief probleemoplossende strategieën in onzekere situaties. Ook wordt geloof in de werkzaamheid als een belangrijke factor genoemd, maar zoals gezegd, heeft een groot deel van de patiënten geen of alleen gematigde verwachtingen.

De genoemde werkzaamheid in de conclusie verwijst naar een genezend of terugdringend effect op de ziekte. De achterliggende reden om de nadruk te leggen op remissie van de ziekte, komt voort uit de betekenis van de bevindingen voor de klinische praktijk: geloof in genezing door een alternatieve therapie zal een grotere kans op afwijzing van de reguliere therapie inhouden dan de hoop op meer weerstand of afname van bijverschijnselen van de chemotherapie. Uiteraard was in een korte samenvatting geen plaats voor deze achtergrondinformatie. Het is dan ook een zinvolle aanvulling van Houben dat werkzaamheid eveneens op ondersteuning kan wijzen. De conclusie dat geloof in de genezing door alternatieve therapieën niet het meest zwaarwegende motief is voor het gebruik ervan zou een preciezer beschrijving zijn.

N. van der Zouwe
F.S.A.M. van Dam
N.K. Aaronson
G.J.F.P. Hanewald