Adenoïdhypertrofie als eerste verschijnsel van een infectie met het humane immunodeficiëntievirus

Klinische praktijk
J.Q.P.J. Claessen
C.C. Tilanus
F.W.J. Albers
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:525-7
Abstract

Samenvatting

Een 25-jarige patiënte bezocht de KNO-afdeling wegens klachten ten gevolge van een belemmerde neuspassage op basis van lymfoïde vegetaties in de nasofarynx, recidiverend kort na een voorafgaande adenotomie. Eerdere onderzoeken brachten geen verklaring voor dit snelle recidief. De uitslag van de bepaling van antistoffen tegen het humane immunodeficiëntievirus (HIV) bleek positief. Bij een onbegrepen recidiverende adenoïdhypertrofie dient de mogelijkheid van een infectie met het HIV in de differentiaaldiagnose betrokken te worden.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Afd. Keel-, neus- en oorheelkunde, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht.

J.Q.P.J.Claessen en C.C.Tilanus, assistent-geneeskundigen; dr.F.W.J.Albers, KNO-arts.

Contact J.Q.P.J.Claessen

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, maart 1991,

Naar aanleiding van het artikel van Claessen, Tilanus en Albers (1991;525-7) waarin zij een ongehuwde vrouw met een vergroot adenoïd bij een HIV-infectie beschrijven, wil ik graag het volgende opmerken.

De auteurs stellen ‘dat er anamnestisch geen aanwijzingen bestonden die patiënte deden behoren tot een der risicogroepen (intraveneuze-druggebruikers, homoseksuelen, prostituées, hemofiliepatiënten)’. De vraag hoe de vrouw met HIV geïnfecteerd is geraakt, blijft onbeantwoord. Onduidelijk is waarom de auteurs bij deze casus over ‘homoseksuelen’ en ‘hemofiliepatiënten’ spreken. HIV-infectie bij homoseksuele vrouwen is extreem zeldzaam en AIDS ten gevolge van lesbisch seksueel contact is in de V.S. nog niet beschreven.1 Hemofilie is een X-gebonden recessieve aandoening en is mede daarom zeer zeldzaam bij vrouwen. Wellicht was de vraag naar de oorsprong van de HIV-infectie bij deze vrouw te beantwoorden geweest indien op prudente wijze was geïnformeerd naar (mannelijke) seksuele partners, bloedtransfusie en misschien ook naar eerder doorgemaakte geslachtsziekte. Aangenomen dat beschreven patiënte uit Nederland afkomstig is, is infectie door seksueel contact met een biseksuele man of (ex-)drugspuiter het waarschijnlijkst.

Vooral als een HIV-infectie wordt vastgesteld bij een persoon welke niet behoort tot een groep waarin HIV relatief frequent voorkomt (mannen met homoseksuele contacten, mannelijke en vrouwelijke drugspuiters en hemofiliepatiënten), is het gewenst met de betrokkene over de waarschijnlijke infectieroute te spreken. Dit onderdeel van de anamnese kan een aanknopingspunt zijn voor de psychosociale hulpverlening en voor de bespreking van de vraag of het noodzakelijk is dat betrokkene (voormalige) partners waarschuwt.

B.D.P. Eijrond
Literatuur
  1. Chu SY, Buehler JW, Fleming PL, Berkelman RL. Epidemiology of reported cases of AIDS in Lesbians, United States 1980-89. Am J Public Health 1990; 80: 1380-1.

Utrecht, april 1991,

De reactie van collega Eijrond op ons artikel hebben wij met belangstelling gelezen. Ten aanzien van zijn eerste opmerking moge duidelijk zijn dat wij bij vermelding van de risicogroepen niet alleen refereerden aan patiënte, maar volledigheidshalve nog eens de belangrijkste risicogroepen in het algemeen memoreerden. Ook ons is bekend dat AIDS bij homoseksuele vrouwen extreem zeldzaam is, en dat hemofilie bij vrouwen om de door Eijrond geschetste redenen uiterst zelden voorkomt. Zijn opmerkingen over de mogelijke besmettingsroute en de daaraan te koppelen consequenties zijn begrijpelijk en in hun algemeenheid terecht.

Uiteraard is een uitgebreide anamnese opgenomen met betrekking tot mogelijke risicofactoren. Bloedtransfusies hebben niet plaatsgehad. Prudent oriënterend informeren naar seksuele gewoontes gaf evenmin aanknopingspunten. Per exclusionem was uiteindelijk besmetting door heteroseksueel verkeer het waarschijnlijkst.

Maar de strekking van ons artkel is nu juist dat ook bij een patiënt die op basis van de anamnese niet tot een risicogroep lijkt te behoren, AIDS in de differentiaaldiagnose dient te worden opgenomen als het beschreven beeld zich voordoet. Om deze reden vonden wij het minder opportuun in het artikel verder in te gaan op de uiteindelijk waarschijnlijkste oorzaak van de besmetting.

J.Q.P.J. Claessen
C.C. Tilanus
F.W.J. Albers