Acute opvang van patiënten gebeten door een gifslang

Klinische praktijk
R.A. Carels
M. Janse
P.S.J. Klaver
I. de Vries
P.A. Kager
D. Overbosch
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:2773-7
Abstract

Samenvatting

- De behandeling van een gifslangenbeet bestaat uit directe maatregelen en maatregelen in het ziekenhuis. Eerste hulp bestaat uit kalmeren van de patiënt, immobilisatie van het gebeten lichaamsdeel en snel transport naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis om de vitale functies te bewaken.

- Suctie, incisie of strakke bandages worden afgeraden.

- De mate van vergiftiging wordt ingedeeld in drie groepen naar gelang de uitgebreidheid van de symptomen: geen symptomen, alleen lokale niet-progressieve, en systemische of lokale snel progressieve symptomen (ernstige vergiftiging).

- Antiserum wordt alleen toegediend bij ernstige vergiftiging. Voorzichtigheid met antiserum is geboden wegens het risico op een anafylactische shock of serumziekte. Na elke slangenbeet worden een antibioticum en tetanusprofylaxe geadviseerd.

- In alle gevallen dient men contact op te nemen met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); telefoon: 030-2748888.

- In een nationaal protocol, dat beschikbaar is bij het RIVM, het Havenziekenhuis Rotterdam, het Academisch Medisch Centrum en Artis in Amsterdam, staan alle te nemen maatregelen en alle in Nederland beschikbare antisera vermeld.

Auteursinformatie

Havenziekenhuis en Instituut voor Tropische Ziekten, afd. Inwendige Geneeskunde, Haringvliet 2, 3011 TD Rotterdam.

Mw.R.A.Carels, assistent-geneeskundige; dr.D.Overbosch, internist.

Natura Artis Magistra, Zoölogische Dienst Koudbloedige Dieren, Amsterdam.

Ir.M.Janse, bioloog; drs.P.S.J.Klaver, dierenarts.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum, Bilthoven.

Mw.I.de Vries, internist.

Academisch Medisch Centrum, afd. Inwendige Geneeskunde, onderafd. Infectieziekten, Tropische Geneeskunde en Aids, Amsterdam.

Prof.dr.P.A.Kager, internist.

Contact dr.D.Overbosch

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Leeuwarden, januari 1999,

In reactie op het artikel van Carels et al. (1998:2773-7) wil ik een paar kanttekeningen plaatsen, mede op basis van vrij recente ervaring.

De beste aanwijzingen die ik ooit vond betreffende de behandeling van slangenbeten stonden in Harrison's principles of internal medicine, waarin, toen ik het nodig had, ook een telefoonnummer in Atlanta werd vermeld voor advies (dag en nacht).

Eén aspect, waar Carels et al. wat weinig nadruk op leggen en dat van belang is om te kunnen voorspellen wat de kansen zijn op het optreden van gegeneraliseerde symptomen, is de plek waar men wordt gebeten: een perifere (lidmaat)beet is gunstiger dan een centrale beet. Ook is het van belang om te weten hoeveel gif kan zijn toegediend; dit is te relateren aan de grootte van de desbetreffende slang (volwassen of jeugdig exemplaar).

Over de verkrijgbaarheid van het antitoxine: toen ik het nodig had, was Artis 's nachts onbereikbaar, maar aangezien iedere dierentuin die gifslangen heeft, het desbetreffende antiserum moet hebben, zochten wij contact met het Noorder Dierenpark te Emmen, waar men ons snel en naar tevredenheid kon helpen.

S.S. Hofstra

Amsterdam, februari 1999,

Wij danken collega Hofstra voor zijn reactie. In de literatuur vinden wij geen steun voor de gedachte dat het uitmaakt of men in een ledemaat of meer centraal (op de romp of het hoofd) wordt gebeten. In de praktijk wordt men in een ledemaat gebeten. De hoeveelheid toegediend gif is wisselend, in feite is dit niet te schatten en ook niet te relateren aan de grootte van de slang. Heel jonge slangen (klein) produceren nog geen gif, maar kleine slangen kunnen giftige, volwassen exemplaren zijn. Jeugdige slangen die al wel gif produceren, ‘doseren’ hun gif wellicht minder dan volwassen slangen doen en storten bij een beet alle aanwezige gif uit, aldus informatie van slangendeskundigen (niet gevonden in de medische literatuur). Volwassen slangen ‘doseren’ meer: slechts een deel van het gif wordt uitgestoten, soms helemaal niet. Aan objectieve maatstaven over hoeveelheid toegediend gif en hoeveelheid toe te dienen antiserum wordt gewerkt. Er zijn enzym-immunoassays die specifiek gifantigeen aantonen, het beloop van een vergiftiging kunnen volgen, en het effect van toediening van antigif kunnen meten.1 Voor landen waar slangenbeten veel voorkomen, is dit een belangrijke ontwikkeling.

Bij de in het artikel genoemde centra is een ‘protocol gifslangenbeet’ aanwezig met een lijst van in Nederland en Antwerpen aanwezige antisera en met enkele producenten van antisera. Tevens is er een lijst van telefoonnummers van instellingen en personen die bereikt kunnen worden. De lijst is recentelijk bijgewerkt.

Het probleem is niet de slangenbeet in de dierentuin, waar strenge voorzorgsmaatregelen gelden en de slangen bekend zijn. Daar heeft men een slangenpaspoort en is antiserum aanwezig. Dit alles geldt in veel mindere mate, of niet, voor de slangen die door particulieren worden gehouden. Het is mogelijk dat in Nederland slangen aanwezig zijn tegen wier gif geen antiserum voorhanden is.

P.A. Kager
R.A. Carels
Literatuur
  1. Theakston RDG. An objective approach to antivenom therapy and assessment of first-aid measures in snake bite. Ann Trop Med Parasitol 1997;91:857-65.