Aandacht voor patiënten met de hoogste zorgkosten

Opinie
Wim Groot
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2017;161:D2347
Abstract

Bijna 23% van de totale curatieve zorguitgaven in Nederland wordt uitgegeven aan de 1% verzekerden met het hoogste zorggebruik. Dat zijn 166.000 verzekerden die jaarlijks zo’n €9,3 miljard aan kosten maken voor curatieve zorg. Hieruit blijkt dat ‘de zorgkosten zeer scheef zijn verdeeld over de verzekerde populatie’, aldus Wammes en collega’s elders in dit tijdschrift.1 Zij beschouwen patiënten met hoge zorgkosten als een doelgroep voor kostenbeheersing. Dat is opmerkelijk. Een scheve verdeling van kosten is namelijk niet verrassend: het is een kenmerk van alle verzekeringen. Zo veroorzaakt jaarlijks 19% van alle autobezitters met een motorrijtuigverzekering schade. De overige 81% betalen wel premie, maar claimen geen schade.

Het kenmerk van een verzekering is dat je een vast bedrag per maand betaalt – de premie – om grote en onvoorziene schade te dekken. De zorgverzekering is er bij uitstek voor de patiënten met hoge kosten waar in het artikel van Wammes…

Auteursinformatie

Universiteit Maastricht, School for Public Health and Primary Care, Maastricht.

Contact Prof.dr. W.N.J. Groot, econoom (w.groot@maastrichtuniversity.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Wim Groot ICMJE-formulier
De hoogste zorgkosten
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Wammes et al 1 willen beleid ontwikkelen voor het verbeteren van de zorg voor patiënten met complexe zorgvragen. Het is de vraag of je dan moet zijn bij de 1% duurste patiënten. Natuurlijk verdienen deze zieke en complexe patiënten onze aandacht, maar het zijn, zoals Groot2 stelt, niet de patiënten waarbij veel winst behaald kan worden. Hij stelt voor om liever te kijken naar patiënten met meerdere aandoeningen.2 Wij zijn het met hem eens en analyseerden een bredere groep patiënten die, gecorrigeerd voor geslacht en leeftijd, het meest (de top 10%) gebruik maakte van huisartsenzorg. Wij koppelden de gegevens van 16 531 huisartspatiënten aan zorgkosten in de eerste en tweede lijn.3 We vonden een sterke associatie tussen de duur van frequent huisartsbezoek, de prevalentie van meerdere somatische en psychosociale problemen en flink hogere zorgkosten.  Na multivariate correctie voor demografische en klinische confounders bleef (langdurig) frequent bezoek geassocieerd met hogere zorguitgaven.

(Langdurig) frequente bezoekers van de huisarts lijken dus een meer geschikte groep om lagere zorguitgaven te bereiken. Omdat paniekstoornis, gegeneraliseerde angst en matige coping stijl onafhankelijk geassocieerd zijn met langdurig frequent bezoek, kunnen we ons beter richten op deze aandoeningen om langdurig frequent huisartsbezoek en hoge zorguitgaven te voorkomen.4 Er is helaas echter nog onvoldoende bewijs welke interventie effectief is bij deze patiënten.5

Frans T. Smits, Huisarts.

1               Wammes JJG, Tanke M, Jonkers W, Westert GP, Wees PJ Van Der. Kenmerken en zorggebruik van patiënten met de hoogste zorgkosten. 2017; : 1–5.

2               Groot W. Commentaar Aandacht voor patiënten met de hoogste zorgkosten. Ned Tijdschr Geneeskd 2017; 161: 1–

3               Smits FT, Brouwer HJ, Zwinderman AH, et al. Morbidity and doctor characteristics only partly explain the substantial healthcare expenditures of frequent attenders: a record linkage study between patient data and reimbursements data. BMC Fam Pract 2013; 14: 138.

4               Smits FT, Brouwer HJ, Zwinderman AH, Mohrs J, Schene AH, Weert HCPM. Why do they keep coming back? Psychosocial etiology of persistence of frequent attendance in primary care: A prospective cohort study. J Psychosom Res Elsevier Inc 2014; 77.

5               Haroun D, Smits F, ter Riet G. The effects of interventions on quality of life, morbidity and consultation frequency in frequent attenders in primary care: A systematic review. Eur J Gen Pract 2016; 22: 71–82.