Chronische insomnie: niet altijd psychofysiologisch

Onderzoek
Nicole E. Neerings-Verberkmoes
Monique H.M. Vlak
Lonneke M.L. de Lau
Hans L. Hamburger
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A6791
Abstract

Samenvatting

Doel

Het bepalen van de sensitiviteit, de specificiteit, en de positief en negatief voorspellende waarde van een gerichte slaapanamnese voor het stellen van de diagnose 'psychofysiologische insomnie'.

Opzet

Retrospectief dossieronderzoek.

Methode

We onderzochten 767 patiënten die wegens chronische insomnie waren verwezen naar het Amsterdam WaakSlaapCentrum en die voor de eerste keer polysomnografie ondergingen in de periode 1 januari-31 december 2010. We vergeleken de waarschijnlijkheidsdiagnose na anamnese met de uiteindelijke diagnose na polysomnografie. Hierbij maakten we onderscheid tussen organische en niet-organische insomnie. De sensitiviteit, specificiteit, positief en negatief voorspellende waarde van de slaapanamnese werden berekend.

Resultaten

Bij 24,8% van de 303 patiënten zonder anamnestische aanwijzingen voor organische insomnie toonde het polysomnogram toch een organische oorzaak. De voornaamste oorzaken waren obstructieve-slaapapneusyndroom (13,2%), 'upper airway resistance'-syndroom (5,4%) en 'periodic limb movement disorder' (4,0%) of een combinatie hiervan. Anamnestisch waren er bij 464 patiënten aanwijzingen voor een organische oorzaak van de slapeloosheid. Bij 325 van hen werd een organische oorzaak bevestigd met polysomnografie. De sensitiviteit van de anamnese voor het opsporen van een niet-organische insomnie was daarom 62,1%, de specificiteit 81,3%, de positief voorspellende waarde 75,2% en de negatief voorspellende waarde 70,0%. Bij patiënten < 40 jaar, met een 'Epworth sleepiness scale'-score < 10 (dat wil zeggen: geen hypersomnolentie), een BMI < 25 kg/m2 en aanwijzingen voor een psychofysiologische insomnie werd bij polysomnografie geen organische insomnie aangetoond, behalve een parasomnie.

Conclusie

Door alleen gebruik te maken van een slaapanamnese wordt bij een substantieel deel van de patiënten met slapeloosheid een organische oorzaak gemist, met name bij oudere patiënten met hypersomnolentie en een hoge BMI.

Auteursinformatie

Amsterdam WaakSlaapCentrum, locatie Slotervaartziekenhuis, Amsterdam.

N.E. Neerings-Verberkmoes, MPA, physician assistant; dr. M.H.M. Vlak, dr. L.M.L. de Lau en dr. H.L. Hamburger, neurologen.

Contact N.E. Neerings-Verberkmoes, MPA (nenne@slz.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Nicole E. Neerings-Verberkmoes ICMJE-formulier
Monique H.M. Vlak ICMJE-formulier
Lonneke M.L. de Lau ICMJE-formulier
Hans L. Hamburger ICMJE-formulier
Over diagnostiek en overdiagnostiek
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

In dit artikel zijn onjuiste berekeningen voor de testkarakteristieken van de anamnese gemaakt bij het vaststellen van organische insomnie.

De sensitiviteit moet 0,813 zijn (ipv 62,1%) en de specificiteit 0,621 (ipv 81,3%). De voorspellende waarde van een positieve test wordt dan 70% en voorspellende waarde van een negatieve test 75,4%. Zie tabel1.

De likelihoodratio bij positieve anamnese is dan 2,145 en bij negatieve anamnese 0,301.

De hoge priorkans op organische insomnie van 52% verklaart dat de test bij een negatieve uitslag een groot percentage fout negatieve uitslagen heeft. Ik kan me niet voorstellen dat deze priorkans in de huisartsenpraktijk en zelfs niet in de tweede lijn zo hoog is. Bij een priorkans van 25% wordt de kans op toch aanwezigheid van organische afwijking ondanks negatieve anamnese hiervoor slechts 7%, dus verantwoord om nog even af te wachten en niet over te gaan op polysomnografie.

De auteur acht een a priori kans op organische insomnie van 52% onwaarschijnlijk. Dit getal betreft echter de prevalentie van een organische slaapstoornis in onze studiepopulatie, te weten patiënten die het WaakSlaapCentrum bezochten vanwege een probleem met het slapen. Het gaat hier dus niet om de prevalentie in de algemene bevolking, maar om het aandeel organische slaapstoornissen onder patiënten met klachten over de slaap, die zijn verwezen naar een gespecialiseerd slaapcentrum.

De auteur meldt daarnaast dat de testkarakteristieken voor het vaststellen van een organische insomnie in ons artikel niet kloppen. Wij hebben echter –zoals ook staat vermeld in de tekst niet de sensitiviteit, specificiteit en positief en negatief voorspellende waarde uitgerekend voor het vaststellen van een organische insomnie, maar juist de testkarakteristieken (van een gespecialiseerde slaapanamnese) berekend voor het vaststellen van een psychofysiologische insomnie (PFI).

Bij het beschouwen van PFI als de te testen ‘ziekte’, een organische slaapstoornis als afwezigheid van deze ziekte, de anamnese de “te testen” test en het PSG de “gouden standaard”, zijn de waarden zoals weergegeven in de tekst wel degelijk correct. Dus er zijn 228 terecht positieven voor niet organische ofwel psychofysiologische insomnie (PFI).

139 patiënten vals positieven voor voor PFI (anamnestisch PFI en PSG toonde organische aandoening)

75 fout positieven en 325 terecht negatieven.

De sensitiviteit is dan 228 / (228 + 139) = 62.1%

De specificiteit is dan 325 / (75 + 325) = 81.3 %

De PVW = 228 / 228 + 75) = 75% en de NVW = 325 / (139 + 325) = 70 %

Vandaar ons advies om bij langdurige insomnie eerder door te verwijzen en zeker geen (bij OSAS gecontra-indiceerde) slaapmedicatie voor te schrijven.

N.E.Neerings-Verberkmoes, MPA, neurologie/ waak-slaap

dr. H.L.Hamburger, neuroloog

dr. M.H.M. Vlak, neuroloog

dr. L.M.L. de Lau, neuroloog

allen werkzaam in het Amsterdam Waak-slaapcentrum, Slotervaartziekenhuis

Jan
J. van der Meulen

Het zou de auteurs gesierd hebben als bij de methoden de lezer informatie gekregen zou hebben over de 'Epworth sleepiness scale'-score. Het lijkt erop dat met deze score hypersomnolentie wordt gedefinieerd. Maar, wegens het niet beschrijven van deze score kan de medicus practicus niets doen met  de conclusie van de auteurs.

Jan van der Meulen

De Epworth sleepiness scale (ESS) is inderdaad een score voor de mate van slaperigheid overdag. Bij een ESS groter of gelijk aan 10 wordt gesproken van overmatige slaperigheid (hypersomnolentie). .

Hieronder vindt u de Nederlandse vertaling van de ESS:

Eppworth schaal voor slaperigheid
Hoe waarschijnlijk is het dat u in de hieronder beschreven situaties wegdoezelt of in slaap valt, zonder daarbij te betrekken of u zich wel of niet vermoeid voelt. Het gaat hier om voor u gebruikelijke en recente situaties. Ook als u deze dingen de laatste tijd niet heeft gedaan of meegemaakt, probeer dan toch aan te geven hoe u zich zou voelen.

Geef aan elke situatie het cijfer dat het best daarbij past.:

0 = zou nooit wegdoezelen

1 = geringe kans op wegdoezelen

2 = redelijke kans op wegdoezelen

3 = grote kans op wegdoezelen

Zittend en lezend
Televisie kijkend
Zittend in het openbaar zonder iets te doen, bv theater, wachtkamer, vergadering
Als passagier tijdens een autorit langer dan 1 uur zonder onderbreking
’s Middags als de omstandigheden het toelaten te gaan liggen om te rusten.
Zittend en tegen iemand pratend
Rustig zittend na de middagmaaltijd zonder alcohol
In de auto stilstaand voor een stoplicht of in de file.

De mogelijk score is van 0 tot 24.

Bij een score van 10 of hoger is er sprake van hypersomnolentie

N.E.Neerings-Verberkmoes, MPA, neurologie/ waak-slaap

dr. H.L.Hamburger, neuroloog

dr. M.H.M. Vlak, neuroloog

dr. L.M.L. de Lau, neuroloog

allen werkzaam in het Amsterdam Waak-slaapcentrum, Slotervaartziekenhuis