Werkgerelateerde vermoeidheid bij oudere hoogopgeleide vrouwen

Opinie
Abstract
Nine V.A.M. Knoers
Download PDF

artikel

Onder werknemers komt veel langdurige vermoeidheid voor en men neemt aan dat die ernstige gevolgen kan hebben. In de afgelopen jaren is in verschillende studies gerapporteerd dat vermoeidheid vaker voorkomt bij vrouwelijke werknemers dan bij mannelijke.1,2 In een recente grote, representatieve groep van ruim 47.000 Nederlandse werknemers laten Verdonk et al. zien dat aan het werk gerelateerde vermoeidheid niet alleen verband houdt met gender, maar ook met opleidingsniveau en leeftijd.3 De prevalentie van vermoeidheid is in deze studie namelijk het hoogst onder hoogopgeleide vrouwen van 50-64 jaar: 40,3% bij een gemiddelde prevalentie van 28,8% in de hele groep werknemers.

Hoogopgeleide vrouwen ervaren meer geweld op de werkplek (ongewenste seksuele aandacht, intimidatie of fysiek geweld) en hebben minder controle over hun werk dan hoogopgeleide mannen en deze factoren hangen direct samen met de grotere werkgerelateerde vermoeidheid bij deze vrouwen. Andere belangrijke verklarende factoren voor hogere werkgerelateerde vermoeidheid bij de oudere hoogopgeleide vrouwen zijn werken onder hoge tijdsdruk (dat komt meer voor dan bij laagopgeleide vrouwen), slechtere zelf-gescoorde gezondheidsstatus en ongunstige werkomstandigheden (die komen meer voor dan bij jongere hoogopgeleide vrouwen).3

Enkele kanttekeningen bij de studie

Verdonk et al. hebben een aantal variabelen niet gemeten, zoals de eventuele aanwezigheid van chronische ziekten en de ervaren balans tussen het werk en de privésituatie, terwijl uit eerdere studies is gebleken dat deze factoren van invloed kunnen zijn op de werkgerelateerde vermoeidheid.4,5 Chronische ziekten komen vaker voor bij vrouwen en met name bij oudere vrouwen, maar het verschil in vermoeidheid tussen hoog- en laagopgeleide vrouwen is niet eenvoudig te begrijpen doordat deze variabele niet apart werd gemeten. Ik denk dat de invloed van de privésituatie mogelijk nog belangrijker zou kunnen zijn, omdat de ervaring leert dat wanneer vrouwen ondersteuning ondervinden van hun partner in hun carrièreambities, en er tussen partners een gelijke verdeling is van privézorgtaken, vrouwen veel minder vermoeidheid ervaren dan wanneer zij die steun missen en de zorgtaak voornamelijk op hun schouders neerkomt.

Daarnaast geeft deze studie ons geen inzicht in de specifieke situatie van vrouwelijke artsen. Juist nu er een enorme groei is van het aantal vrouwelijke medisch specialisten en huisartsen – een groei die naar verwachting de komende jaren exponentieel zal doorzetten – is het voor onze professie belangrijk deze situatie goed in kaart te hebben om adequate maatregelen te kunnen nemen. Echter de indeling in groepen op basis van professie werd in de studie van Verdonk et al. gemaakt volgens ‘The international standard classification of occupations’ (ISCO), een heel grove indeling in 9 professionele groepen, waarbinnen geen verdere subsplitsing heeft plaatsgevonden: wie precies binnen welke professionele groep een hoge werkgerelateerde vermoeidheid heeft en met welke achtergronden, is uit de studie daarom niet op te maken. Medisch specialisten en huisartsen in loondienst zitten in de groep ‘werknemers in gezondheidszorg’, waarin bijvoorbeeld ook verpleegkundigen zitten.

Dat werkgerelateerde vermoeidheid ook bij vrouwelijke artsen een rol speelt, lijdt mijns inziens geen twijfel, maar waarschijnlijk gelden bij hen andere oorzaken dan bij verpleegkundigen. Zo zal de mate van autonomie en controle over het werk onder artsen zeker beter zijn dan onder de groep verpleegkundigen; ook de mate van geweld tegenover artsen en verpleegkundigen zou verschillend kunnen zijn. Daarnaast is het de vraag of werkgerelateerde vermoeidheid bij vrouwelijke artsen ook met name op hogere leeftijd speelt, of dat juist jonge vrouwelijke artsen meer risico lopen. Ik pleit ervoor om een studie zoals uitgevoerd door Verdonk et al. specifiek binnen onze medische professie te verrichten om antwoorden op deze vragen te krijgen.

Betekenis voor de praktijk

Ondanks bovengenoemde kanttekeningen zijn de bevindingen van Verdonk et al. verontrustend. Ze vragen om maatregelen die op de shortlist moeten komen van beleidsmakers, werkgevers, hulpverleners, en betrokken bedrijfsartsen. Langdurige, werkgerelateerde vermoeidheid immers kan ernstige gevolgen hebben zoals burn-out, ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid, ongevallen/bedrijfsongevallen en een vergrote kans op infecties en hart- en vaatziekten.6

De arbeidsparticipatie van Nederlandse vrouwen is de afgelopen 3 decennia sterk toegenomen, en beleidsmakers hebben zich terecht ten doel gesteld de arbeidsparticipatie in het algemeen, en die van vrouwen in het bijzonder, de komende jaren nog verder te verhogen. Daarbij gaat het niet alleen om meer vrouwen aan het werk, maar ook om meer vrouwen in een fulltimefunctie en vooral ook om meer vrouwen in de top van organisaties. Maar als we Verdonk et al. mogen geloven dan wordt, wanneer meer vrouwen fulltime gaan werken, het probleem van werkgerelateerde vermoeidheid alleen maar groter. Thans zouden zij nog enigszins beschermd worden door een duidelijk kortere werktijd in vergelijking met mannen.3 Ik vraag mij af of dit waar is. Deeltijd- versus fulltimewerk is op zichzelf namelijk geen goede verklaring voor werkgerelateerde vermoeidheid, maar hangt sterk samen met de omstandigheden waaronder gewerkt moet worden. Veel stress, bijvoorbeeld, kan ook in een kleine deeltijdfunctie tot ernstige vermoeidheid leiden. Ook de privésituatie speelt, zoals ik eerder schreef, een belangrijke rol. Het adequaat aanpakken van andere verklarende factoren voor vermoeidheid, die door Verdonk et al. aan het licht zijn gekomen, zal in mijn ogen dan ook een veel groter effect hebben dan de ‘bescherming’ van een kortere werktijd. Vermindering van werkdruk en emotionele belasting, steun en begeleiding van collega’s en leidinggevenden, adequate ondersteuning van de ambities van vrouwen,7 en aandacht voor de werk-privébalans zijn noodzakelijk. Actieve coaching kan vrouwen leren assertiever te worden en meer controle over hun werk te verkrijgen.

Daarnaast moet er beleid komen om agressie en geweld op de werkplek tegen te gaan. Er bestaat momenteel veel aandacht voor agressie en geweld tegen mensen in functie, bijvoorbeeld tegen ambulancepersoneel en buschauffeurs; de studie van Verdonk et al. laat zien dat agressie op de werkplek een algemeen probleem is van met name vrouwelijke werknemers en ook voorkomt in werksituaties waar thans minder aandacht voor is.

Conclusie

Ik ben van mening dat het probleem van de hoge frequentie van werkgerelateerde vermoeidheid bij vrouwen wel eens gunstig zou kunnen worden beïnvloed als er meer vrouwen in leidinggevende en topfuncties komen. De vrouwen in deze posities hebben namelijk meer autonomie en mogelijkheden om tijd en werk naar eigen inzicht in te delen. De gewenste opmars van vrouwen naar hogere posities gaat echter nog altijd traag. Alhoewel vrouwen over de jaren heen steeds beter zijn opgeleid en hoogopgeleide vrouwen even ambitieus zijn als mannen, is slechts 1 op de 4 leidinggevenden een vrouw en wordt minder dan 10% van de topfuncties ingevuld door vrouwen. Daarom is een maatregel als een vrouwenquotum voor topfuncties, die de vakcentrale FNV in 2008 al voorstelde en die inmiddels wordt gesteund door meer dan 200 topvrouwen in Nederland, inderdaad noodzakelijk om op redelijke termijn het gewenste percentage van 40% vrouwen in topfuncties te behalen (www.fnv.nl/helpjezelf/vrouwen); niet alleen om optimaal gebruik te maken van het talent en potentieel van hoogopgeleide vrouwen, maar ook om deze vrouwen zo lang mogelijk voor de arbeidsmarkt te behouden.

Literatuur
  1. Bensing JM, Hulsman RL, Schreurs KMG. Gender differences in fatigue: biopsychosocial factors relating to fatigue in men and women. Med Care. 1999;37:1078-83.

  2. Meeuwesen L, Bensing J, van den Brink-Muinen A. Communicating fatigue in general practice and the role of gender. Patient Educ Couns. 2002;48:233-42.

  3. Verdonk P, Hooftman WE, van Veldhoven MJPM, Boelen LRM, Koppes LLJ. Work-related fatigue: the specific case of highly educated women in the Netherlands. Int Arch Occup Environ Health. 2010;83:309-21.

  4. Abramson Z. Masked symptoms: mid-life women, health and work. Can J Aging. 2007;26:295-304.

  5. Staland-Nyman C, Alexanderson K, Hensing G. Associations between strain in domestic work and self-rated health: a study of employed women in Sweden. Scand J Public Health. 2008;36: 21-7.

  6. Kant IJ, Jansen NWH, van Amelsvoort LGPM, et al. Beloop, consequenties en behandeling van langdurige vermoeidheid onder werknemers. Overzicht van bevindingen uit de Maastrichtse cohort studie. Tijdschr Psych. 2007;49:547-54.

  7. Pas BR, Lagro-Janssen ALM, Doorewaard JACM, Eisinga RN, Peters CP. Genderverschillen in carrièremotivatie: ambities van vrouwelijke artsen vooral gebaat bij carrièreondersteuning. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:2172-6.

Auteursinformatie

Contact UMC St Radboud, Nijmegen, sectie Klinische Genetica, afd. Antropogenetica: prof.dr. N.V.A.M. Knoers (n.knoers@antrg.umcn.nl)

Verantwoording

Prof.dr. A.L.M. Lagro-Janssen (UMC St Radboud) gaf commentaar op een eerdere versie van het manuscript.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 1 maart 2010

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties